Libellen horen bij een primitieve groep insecten, die een onvolledige gedaanteverwisseling hebben. Dit betekent dat larven van libellen na elke vervelling steeds iets meer op imago’s (volwassen libellen) gaan lijken, zonder dat de bouw van het insect heel erg verandert. Bij libellenlarven is bijvoorbeeld de vleugelaanleg al duidelijk zichtbaar. Dit is een verschil met bijvoorbeeld vlinders en kevers, die een volledige gedaanteverwisseling met popstadium hebben. 

EI

Eitjes van libellen worden meestal in of vlakbij het water afgezet, waar ze het grootste deel van hun leven doorbrengen. Dit kan in het water zijn, in de waterbodem, in water- of oeverplanten, of op modder op de oever. 

Libelleneitjes zijn kleiner dan een millimeter en afhankelijk van de soort langgerekt, ovaal, of bijna rond van vorm. Soorten die hun eitjes in planten afzetten (endofytische ei-afzet) hebben langgerekte eitjes, terwijl soorten die hun eitjes in het water of op de oever afzetten (exofytische ei-afzet) meer ronde eitjes hebben. 

De eitjes van sommige soorten hebben bijzondere aanpassingen. Zo hebben eitjes van rombouten, die vooral in stromend water leven, een kleverig laagje dat zich vasthecht aan zand of stenen op de bodem. Hierdoor spoelen de eitjes niet weg. De eitjes van sommige heidelibellen, die als eitje de winter doorbrengen, hebben een ondoordringbaar laagje, wat ze beschermt tegen uitdroging en vorst. De eitjes van de tweevlek vormen een lang snoer, dat gemakkelijk aan waterplanten blijft hangen. Op die manier wordt voorkomen dat de eitjes naar de bodem zinken. 

Larve

Wanneer een libelleneitje uitkomt, verschijnt eerst de zogenaamde prolarve: een klein wormachtig diertje dat nog omgeven is door de eihuid. Een prolarve verplaatst zich met spartelende bewegingen naar de plek waar de larve moet opgroeien, bijvoorbeeld van de plant waarin het eitje is afgezet naar het open water, of van de oever naar het water. Bij eitjes die los in het water zijn afgezet is deze fase dus al direct bereikt. Eenmaal aangekomen op de plaats van bestemming vervelt de prolarve en verschijnt het jonge larfje, dat zich vrij kan bewegen, eten en groeien. 

Libellenlarven zijn jagers en eten waterdiertjes die kleiner zijn dan zijzelf. Kannibalisme komt bij de meeste soorten ook voor. Andersom zijn libellenlarven een belangrijk onderdeel op het menu van vissen, amfibieën, waterkevers, waterwantsen, watervogels, enzovoorts. 

Net als andere insecten moeten libellenlarven regelmatig vervellen om te kunnen groeien. De periode tussen twee vervellingen wordt een larvaal stadium genoemd. Afhankelijk van de soort en van de ontwikkelingsduur brengt een larve negen tot zeventien larvale stadia door, voordat het volgroeid is. 

Larve van de gewone oeverlibel. Foto: Christoph Brochard

Meer weten? Bekijk de fotogids over libellenlarven

Uitsluipen

Een volgroeide larve heeft nog één vervelling voor de boeg: de vervelling van larve naar imago. Soms wordt dit ‘verpoppen’ genoemd, maar dit is niet de juiste term, aangezien libellen geen popstadium hebben. Een betere en meer gebruikte term is ‘uitsluipen’. Hieronder is het uitsluipen van de grote keizerlibel in beeld gebracht. 

Voor het uitsluipen klimt de volgroeide libellenlarve uit het water. Dit gebeurt bijvoorbeeld langs een plantenstengel die in het water of op de oever staat, maar ook allerlei andere objecten op de kant worden gebruikt.

Op de foto: grote keizer uitsluipen, fotograf: Kars Veling

Als de larve een geschikte uitsluipplek heeft gevonden, houdt hij zich stevig vast en vervelt voor de laatste keer. De huid van kop en borststuk barsten open en heel langzaam komt de volwassen libel eruit. Wanneer kop, borststuk en poten eruit zijn, grijpt de libel zich vast aan het uitsluipsubstraat en trekt zijn achterlijf uit de larvenhuid.

Op de foto: grote keizer uitsluipen, fotograf: Kars Veling

Vervolgens blijft het nog verfrommelde en kleurloze dier een tijd lang hangen en pompt zich door middel van lichaamsvloeistof op. Het achterlijf strekt zich langzaam en krijgt steeds meer de langgerekte vorm van een volwassen libel. Ook de vleugels strekken zich langzaam maar zeker uit. Als de libel zijn uiteindelijke vorm bereikt heeft, wordt de overtollige lichaamsvloeistof in druppeltjes afgescheiden door het achterlijf.

Op de foto: grote keizer uitsluipen, fotograf: Kars Veling

De libel heeft zijn uiteindelijke vorm bereikt, maar is nog vrijwel kleurloos en te zacht om te vliegen. Pas na enige tijd uitharden is de libel klaar voor zijn eerste vlucht en vliegt weg van het water, meestal naar de eerste de beste boom of struik. Het lege larvenhuidje blijft achter langs de waterkant. De jonge imago’s (verse imago’s of juvenielen genoemd) zijn nog enkele dagen herkenbaar aan hun glimmende vleugels.

Op de foto: grote keizer uitsluipen, fotograf: Kars Veling

Meer weten? Bekijk de fotogids over libellenlarvenhuidjes

Het hele uitsluipproces duurt meestal langer dan een uur. In die tijd is de libel erg kwetsbaar voor natuurlijke vijanden (bijvoorbeeld vogels, kikkers en mieren). Rombouten staan erom bekend om heel snel, vaak binnen een kwartier, uit te sluipen. Veel libellen soorten sluipen bij voorkeur uit in de vroege morgen, of zelfs ’s nachts, omdat ze dan minder kans hebben te worden opgegeten. 

Imago

Een imago (volwassen insect) is het laatste ontwikkelingsstadium van een libel en het enige stadium waarin de libel kan vliegen en niet direct gebonden is aan het water. De belangrijkste functies van een imago zijn voortplanting en verspreiding naar andere gebieden, waarmee uitwisseling tussen populaties wordt bereikt en nieuwe geschikte gebieden worden gekoloniseerd. 

Jonge imago’s hebben enige tijd nodig om geslachtsrijp te worden. Vervolgens vindt de paring plaats en worden de eitjes afgezet, dan is de levenscyclus rond. Na de voortplanting sterven de meeste imago’s binnen een paar dagen. Grote soorten kunnen nog wat langer doorvliegen. 

De totale levensduur van een imago varieert van één tot enkele weken bij juffers, en enkele weken tot twee maanden bij grotere libellen. Dit is dus veel korter dan het larvenstadium. De weersomstandigheden hebben ook nog een grote invloed op de werkelijke levensduur. 

De bruine en noordse winterjuffer overwinteren als imago en leven daardoor bijzonder lang, tot wel negen maanden!