Biotopen
Hoewel libellen in veel verschillende biotopen (leefomgevingen) op het land voorkomen, zijn ze voor het grootste deel van hun levenscyclus afhankelijk van natte elementen in het landschap. Hieronder worden de belangrijkste biotopen voor libellen besproken.
Beken en rivieren
Beken en rivieren zijn niet rijk aan libellensoorten, maar de soorten die er voorkomen zijn vaak wel echte specialisten van stromend water. Tot deze groep behoren met name beekjuffers, blauwe breedscheenjuffer, rombouten en gewone bronlibel.
Deze beekspecialisten reageren positief op een hoog zuurstofgehalte in het water, veel variatie in het bodemmateriaal en voldoende water- en oeverplanten. Deze omstandigheden zijn aanwezig in natuurlijke, schone beken en rivieren, met weinig meststoffen.
Belangrijke plaatsen voor larven zijn zandbanken, grindbanken, uitgeholde oevers en waterplanten.
Vennen en hoogveen

Bij vennen met veel verschillende vegetatiestructuren komen veel libellensoorten voor. Foto: Tim Termaat
Vennen en hoogvenen kunnen erg soortenrijk zijn. Zowel sterk gespecialiseerde soorten als algemene soorten komen hier voor. Voorbeelden van venspecialisten zijn speerwaterjuffer, venglazenmaker, oostelijke witsnuitlibel en venwitsnuitlibel. Dwergjuffer, noordse glazenmaker en hoogveenglanslibel zijn echte specialisten van hoogveen en vennen met hoogveenvorming. In sterk verzuurde vennen komen maar enkele algemene soorten voor, maar die kunnen wel zeer talrijk zijn. Vooral het ‘zure viertal’ is in dit opzicht bekend: gewone pantserjuffer, watersnuffel, viervlek en zwarte heidelibel.
Vennen en hoogvenen zijn het meest soortenrijk als ze door grondwaterinvloed (zeer) zwak gebufferd zijn, waardoor ze niet te snel verzuren. Ook een stabiele waterstand is belangrijk. In het verleden zijn veel vennen sterk verzuurd, verdroogd of vermest (te voedselrijk geworden), waardoor veel soorten achteruitgingen of zelfs geheel verdwenen. Inmiddels gaat het beter met de Nederlandse vennen en hoogvenen, maar de speerwaterjuffer, hoogveenglanslibel en oostelijke witsnuitlibel horen nog steeds bij de groep meest kwetsbare soorten, en de dwergjuffer zal misschien wel nooit meer worden aangetroffen.
Belangrijke plekken voor larven zijn waterplanten in de oeverzone en veenmosvegetaties.
Laagveenmoerassen
Laagveenmoerassen zijn meestal heel soortenrijk, hier leven vaak ook een aantal sterk gespecialiseerde soorten. Noordse winterjuffer, donkere waterjuffer, groene glazenmaker en gevlekte witsnuitlibel zijn hier goede voorbeelden van.
Laagveen is in het verleden door menselijk handelen ontstaan, als gevolg van turfwinning. De wateren die hierdoor ontstonden groeiden langzaam weer dicht, door natuurlijke verlanding. Laagveengebieden waarin een grote variatie aan verschillende verlandingsstadia wordt gehandhaafd, zijn nu het meest waardevol voor libellen.
In het buitenland komt laagveen maar weinig voor, Nederland heeft dus een belangrijke verantwoordelijkheid voor het behoud van laagveenlibellen.
Belangrijke plekken voor larven zijn halfopen verlandingsvegetaties, met veel verschillende waterplanten. Verder zijn krabbenscheervegetaties van groot belang.
Plassen, poelen, sloten en kanalen
Poelen, sloten, plassen, kanalen en andere (vrijwel) stilstaande wateren herbergen veel verschillende libellensoorten. Dit zijn echter voornamelijk algemene soorten, die in veel verschillende watertypen voorkomen. Een uitzondering hierop zijn ondiepe, recent ontstane wateren en ondiepe kwelplasjes. Hier komen pioniersoorten voor, die snel kunnen profiteren van nieuwe geschikte omstandigheden en zo de concurrentie voorblijven. Voorbeelden van zulke pioniersoorten zijn de tengere grasjuffer, zuidelijke oeverlibel, beekoeverlibel en zwervende heidelibel.
Geschikte plekken voor larven lopen zeer uiteen: van kale bodem tot waterplanten.
Bebouwde omgeving

Ook in de bebouwde omgeving komen libellen voor, vooral in tuinen en parken met vijvers. Dit zijn vooral algemene soorten, die voorkomen in voedselrijk water. Daarbij kun je denken aan lantaarntje, azuurwaterjuffer, vuurjuffer, blauwe glazenmaker, paardenbijter, platbuik en bloedrode heidelibel.
Vijvers in parken en tuinen herbergen vaak meerdere libellensoorten. Foto: Kars Veling
Landbiotopen

Behalve de waterrijke elementen in het landschap zijn ook biotopen verder op het land belangrijk voor libellen. Vooral op plaatsen met veel beschutting kunnen libellen worden waargenomen. Denk daarbij aan bosranden, houtwallen, zonnige bospaden, ruige graslanden, open rietlanden, enzovoorts. Deze plaatsen worden door imago’s gebruikt om te jagen, te overnachten en te schuilen bij slecht weer. Imago’s die nog niet geslachtsrijp zijn, brengen het grootste deel van hun tijd in dergelijke landbiotopen door en wagen zich maar zelden bij het water. Ook dieren die al wel geslachtsrijp zijn onderbreken hun activiteiten bij het water regelmatig om bijvoorbeeld in een bosrand te gaan jagen.