Het beestje moet een naam hebben
Eeuwen geleden was de naam van een dier (of plant) geen probleem: voor elke soort die in het dagelijks leven een rol speelde was er een naam: hond, kat, koe of vlinder. Voor de dagvlinder gebruikte men vele traditionele Nederlandse en Friese dialectnamen. Interessant, maar ook verwarrend.
Toen de verre reizen begonnen, en men ook verzamelingen van dieren en planten begon aan te leggen in kabinetten, werd het lastiger. Als je een lijst wilde maken van je kabinet of exemplaren wilde ruilen waren duidelijke namen nodig. Lange tijd gebruikte men als naam ook wel een korte, beschrijvende zin: de diagnose. Deze diagnose bevatte de naam van de groep waartoe de soort behoorde (het zogenoemde geslacht of genus) en vervolgens een aanduiding waarin de soort van alle andere soorten van hetzelfde geslacht verschilde.
Linnaeus
Het opschrijven en onthouden van soortnamen was omslachtig en tijdrovend. Hierdoor ontstond de gewoonte om in de marge van een boek een code te schrijven die naar de diagnose verwees, die code werd als de ’triviale naam’ aangeduid: de naam die gewone mensen ook begrepen. De eerste die dat voor dieren consequent deed, ook in druk, was de Zweedse geleerde Linnaeus in een boek uit 1758. Dat was een doorbraak. Vanaf toen had je voor het aanwijzen van wat een soort was nog wel de diagnose nodig, maar kon je over de soort schrijven en spreken met de combinatie van de geslachtsnaam en de triviale naam. En dat is nu nog steeds het geval.
Schrijfwijze
In de twintigste eeuw kwam men erachter dat een soort er in het ene deel van zijn verspreidingsgebied vaak een beetje anders uitzag dan in een ander deel. Zoölogen gebruiken het begrip ‘ondersoort’ om die geografische verschillen aan te geven, en duiden die aan door een derde woord aan de naam toe te voegen. Een voorbeeld hiervan is de alleen in Nederland voorkomende ondersoort van de grote vuurvlinder: Lycaena dispar batava. Deze toevoeging voor een ondersoort is de enige uitzondering op de regel dat een wetenschappelijke soortnaam uit twee woorden moet bestaan. Een andere regel is dat deze woorden in Romeins schrift moeten zijn en in het Latijn, of iets dat daarop lijkt. Dat was in Linnaeus’ tijd vanzelfsprekend, en nu is het een zegen omdat de namen in alle talen en schriften hetzelfde zijn. De geslachtsnaam wordt altijd met een hoofdletter geschreven, de triviale naam nooit. Beide namen worden meestal cursief geschreven; dat is geen bindend voorschrift, maar wel handig.
Nieuwe inzichten
Naarmate er meer soorten bekend zijn geworden, is er ook een beter inzicht gekomen in de overeenkomsten en samenhang tussen soorten onderling. Ook nieuwe, moderne onderzoeksmethoden hebben daarbij geholpen. Als gevolg daarvan is vaak geconcludeerd dat een soort in een ander geslacht thuishoort dan oorspronkelijk gedacht. Mogelijk is er zelfs een nieuwe geslachtsnaam gecreëerd om een of meer soorten in onder te brengen. In dat geval wordt de triviale naam van de betreffende soort gecombineerd met de andere, eventueel dus nieuwe, geslachtsnaam.
Complicaties
Het is natuurlijk onvermijdelijk dat soms twee onderzoekers, onafhankelijk van elkaar, dezelfde nieuw ontdekte soort een naam geven. Dan ontstaat de situatie dat er twee namen zijn voor één soort: synonymie. Dat is natuurlijk verwarrend en moet worden gecorrigeerd. In dat geval geldt de regel dat de oudste naam de geldige is: de zogenoemde prioriteitsregel.
Omgekeerd komt het ook voor dat twee onderzoekers een nieuw ontdekte soort dezelfde naam geven, maar het eigenlijk twee verschillende soorten zijn: homonymie. Homonymie kan nog veel meer verwarring geven dan synonymie. Ook bij homonymie geldt prioriteit: de soort die het eerst benoemd is houdt de naam; de andere soort moet een nieuwe naam krijgen. Homonymie kan ook ontstaan wanneer twee soorten die tot dan toe in aparte geslachten zaten, maar die toevallig dezelfde triviale naam hebben, daardoor tot hetzelfde geslacht worden gerekend. Voor zulke complicaties (en er zijn er nog veel meer denkbaar) bestaan regels. Het kan echter ook nodig zijn dat een bindende uitspraak wordt gevraagd aan een speciaal daarvoor bestaande internationale nomenclatuurcommissie.
Auteursnamen
Vaak wordt de soortnaam gevolgd door de naam van degene die de soort benoemd heeft, samen met het jaartal waarin dit werd gepubliceerd. Dat is niet bedoeld om de auteur te eren, maar om een snelle aanwijzing naar de bron van de beschrijving te geven. Verder is het vooral belangrijk om te zien of er mogelijk complicaties kunnen spelen zoals genoemd hierboven.
Het is een regel dat de naam van de auteur tussen haakjes wordt gezet in de gevallen dat de combinatie van geslachtsnaam en triviale naam niet meer dezelfde is als in de oorspronkelijke beschrijving.
Soortgroepen
Zoals eerder genoemd worden groepen van verwante soorten samengenomen in een geslacht (= genus, meervoud genera). Op dezelfde manier worden geslachten samengenomen in families, families weer in orden, en orden in klassen. Er bestaan nog tussenniveaus, maar die worden hier buiten beschouwing gelaten. Bij de vlinders bestaat er bijvoorbeeld een geslacht Noctua, dat hoort in de familie Noctuidae, in de orde Lepidoptera (= vlinders) en in de klasse Insecta. Ook voor de naamgeving van deze hogere niveaus bestaan regels: één woord, (pseudo-)Latijn, en in gevallen van homonymie en synonymie geldt ook hier de prioriteitsregel.
Fauna Europaea
In de 18e en 19e eeuw begon men in te zien dat er véél meer soorten waren dan men had herkend. Overal begonnen mensen toen met het beschrijven van soorten uit die enorme verscheidenheid. Vaak werden wel honderden nieuwe soorten beschreven in één boek. Maar doordat er nog weinig kennis was over wat een soort is, en dus allerlei variaties als soorten werden beschreven, en ook doordat door gebrekkige communicatie mensen vaak elkaar werk niet goed kende, ontstond er een wirwar van synoniemen (en ook homoniemen). Het ontrafelen ervan, en vervolgens correct toepassen van de regels van de nomenclatuur, is een moeizaam karwei dat nog steeds niet helemaal is afgerond. In verschillende boeken zijn samenvattingen verschenen van het resultaat, catalogi van alle geldige namen van de vlinders in een gebied. De meest recente catalogus is geen boek meer, maar een website Fauna Europaea. De naamgeving op onze website is hierop gebaseerd.
Soorten en populaties
We zijn gewend om te zeggen dat een bepaalde soort in heel Europa voorkomt. Wat daarmee eigenlijk bedoeld wordt is dat in heel Europa op allerlei plaatsen aparte populaties van die soort voorkomen. Binnen elk van die populaties planten dieren zich met elkaar voort en wisselen hun genen uit. Dat gebeurt in veel mindere mate ook tussen populaties, namelijk wanneer een dier van de ene populatie naar een andere populatie is verdwaald.
Uiteindelijk hangen al die populaties genetisch echter wél met elkaar samen en dat is precies wat een soort tot een soort maakt. Door die netwerkachtige, vooral bij weinig mobiele soorten vrij losse structuur, is de uitwisseling van genen van de ene naar de andere uithoek van het verspreidingsgebied van een soort een heel langzaam proces.
Ondersoorten
Die trage uitwisseling van genen maakt dat populaties in een uithoek van het verspreidingsgebied, of geografisch geïsoleerde populaties, een afwijkend uiterlijk kunnen krijgen. Dergelijke populaties worden wel als ondersoorten onderscheiden en benoemd. In werkelijkheid is het echter erg subjectief om te bepalen wat nog wel – en wat niet meer – als ondersoort wordt genoemd. Bij planten liggen de grenzen tussen soorten veel minder scherp dan bij dieren; vooral daarom hanteren botanici een ander ondersoortbegrip. Terwijl in de zoölogie ondersoorten elkaar altijd geografisch uitsluiten, is dat in de botanie niet het geval.
Variaties
Ook individuen binnen één populatie zijn natuurlijk nooit precies hetzelfde: er is variatie. De bekendste variatie, die eigenlijk vaak niet eens maar variatie wordt genoemd, is het uiterlijk van mannetjes en vrouwtjes. Een vlekje op de vleugel kan bij een bepaald individu wat groter zijn, de hele vleugel kan in meerdere of mindere mate verdonkerd zijn, enzovoort. Een tijdlang heeft men geprobeerd hierin een soort systematiek aan te brengen. De vorm die het meest voorkomt werd tot ‘forma typica’ (nominaatvorm) verklaard en alle afwijkingen daarvan kregen een naam. Tegenwoordig wordt dit niet meer als zinvol gezien en alle namen die aan vormen zijn gegeven spelen daarom ook geen rol meer in de wetenschappelijke naamgeving.
Aberraties
Vormen zijn een normaal onderdeel van de variatie van een soort. In heel zeldzame gevallen kunnen afwijkingen optreden doordat er iets is mis gegaan met de ontwikkeling van een individu. Een voorbeeld daarvan is een dagpauwoog zonder oogvlekken. Bij vlinders gebeurt het ook zo af en toe dat de ene lengtehelft van de vlinder mannelijk is en de andere vrouwelijk (uitwendig goed te zien bij soorten waarbij het mannetje sterk geveerde antennen heeft, zoals bij de tauvlinder); men spreekt in dat geval van een intersekse.
Literatuur
Linnaeus, C. (1758-1759). Systema naturae per regna tria naturae, secundum classes, ordines, genera, species, cum characteribus, differentiis, synonymis, locis. 1. Editio decima, reformata.