De familie van de Drepanidae bestaat uit twee onderfamilies: de ‘echte’ eenstaartjes (Drepaninae) en de uilspinners (Thyatirinae). Samen omvatten ze wereldwijd 660 soorten.
Van de onderfamilie eenstaartjes komen er zeven soorten in Nederland voor, van de uilspinners komen er negen soorten in Nederland voor.
Familiekenmerken eenstaartjes
De ‘echte’ eenstaartjes hebben brede vleugels, een slank lichaam en op één na hebben ze allemaal haakvormige vleugelpunten. Sommige soorten rusten met de vleugels dakvormig omhoog, andere met vlak uitgespreide vleugels.
De vlinders worden soms opgejaagd uit de bladeren van de waardplant of ’s avonds in vlucht gevangen. Maar ze worden het meeste aangetroffen in lichtvallen. De vlinders van sommige soorten kunnen, hoewel ze een vrij korte roltong hebben, toch voedsel opnemen. Ze bezoeken geen bloemen, maar komen wel af op lokmiddelen, honingdauw en bloedende bomen.

Gele eenstaart (Watsonalla binaria), foto: Marian Schut

Braamvlinder, foto: Kars Veling
Familiekenmerken uilspinners
De uilspinners lijken enigszins op de uilen, maar zijn slanker gebouwd en houden hun vleugels in rust tegen het lichaam. Op het borststuk dragen ze vaak een opvallende kuif.
Levenscyclus
Eenstaartjes
De vrouwtjes van de eenstaartjes hechten de eieren afzonderlijk of in rijen aan bladeren. De rupsen voeden zich met bladeren van bomen en struiken. Het achterste potenpaar van de rups is omgevormd tot een puntig lichaamsuiteinde, dat op een karakteristieke manier omhoog wordt gehouden; dit is het ‘staartje’, waaraan deze onderfamilie haar Nederlandse naam dankt. De verpopping vindt plaats in een losse cocon, tussen bladeren van de waardplant. De cocons van de overwinterende generatie vallen in de herfst met de bladeren op de grond.
Uilspinners
De rupsen van uilspinners zijn allemaal vrijwel onbehaard, maar heel verschillend van tekening. De rupsen van de braamvlinder en de vuursteenvlinder foerageren onbeschut, terwijl de overige soorten zich overdag verbergen tussen samengesponnen bladeren en ’s nachts foerageren. De verpopping vindt plaats op of in de grond, of tussen de bladeren van de waardplant waarmee ze later op de grond vallen. De meeste soorten overwinteren als pop.