De familie van de pijlstaarten omvat wereldwijd ruim 1460 soorten, waarvan het grootste deel in de tropen leeft. In Nederland komen 18 soorten voor, waarvan de meeste als standvlinder en enkele als trekvlinder. Van de trekvlinders die zich in Nederland voortplanten zijn de meeste niet in staat om hier te overwinteren. Waarnemingen in het vroege voorjaar duiden er op dat bepaalde soorten soms wel in staat zijn om zachte winters te overleven. Van enkele waargenomen pijlstaarten is de herkomst twijfelachtig; waarschijnlijk betreft dit exemplaren die mee zijn gekomen zijn met fruit-, groente- of plantentransporten.

Familiekenmerken

Pijlstaarten zijn indrukwekkende, middelgrote tot grote, vaak opvallend gekleurde nachtvlinders. Een aantal behoort zowel vanwege de vleugellengte als vanwege de lichaamsgrootte tot de grootste nachtvlindersoorten die in Nederland voorkomen. De vlucht van de pijlstaart kenmerkt zich door grote snelheid en wendbaarheid. Met uitzondering van de dagactieve soorten, komen de meeste pijlstaarten geregeld op licht af. Ook kunnen ze overdag soms rustend worden aangetroffen; meestal betreft dit verse (net uitgekomen) exemplaren. Drinkende soorten kunnen worden aangetroffen op de bloemen van nectarplanten, waar ze regelmatig naar terugkeren. Sommige pijlstaarten hebben helder gekleurde achtervleugels, die in rusthouding meestal niet zichtbaar zijn, maar bij verstoring plotseling worden getoond om predatoren af te schrikken. In de pijlstaarten familie zijn er drie onderfamilies: de Sphinginae, de Smerinthinae en de Macroglossinae.  

Sphinginae

De grootste pijlstaarten behoren tot de onderfamilie Sphinginae; het betreft de windepijlstaart, de doodshoofdvlinder, de ligusterpijlstaart en de dennenpijlstaart. Deze soorten houden in de regel in rust hun vleugels dicht tegen het lichaam. Sommige soorten hebben een zeer lange roltong en zuigen tijdens de vlucht, stil hangend voor een bloem, nectar op. Andere soorten hebben een gereduceerde roltong en kunnen dus geen voedsel opnemen. De doodshoofdvlinder heeft een korte en zeer stevige roltong waarmee hij in staat is honingraten of vruchtenschillen te doorboren. 

Dennenpijlstaart, foto: Frans Stultjens

Smerinthinae 

Soorten uit de onderfamilie Smerinthinae (lindepijlstaart, pauwoogpijlstaart en populierenpijlstaart) hebben een sterk gereduceerde roltong en kunnen dus geen voedsel opnemen. De achtervleugel heeft vaak een opvallend gekleurd veld en soms een oogvlek. De voorrand van de achtervleugel steekt in de rusthouding soms onder de voorvleugel uit. De vrouwtjes hebben een dikker achterlijf dan de mannetjes en zijn ook iets groter; de mannetjes rusten met het uiteinde van het achterlijf omhoog gebogen. 

Lindepijlstaart, foto: Sylvia Rousse

Macroglossinae 

Soorten uit de onderfamilie Macroglossinae (hommelvlinder, glasvleugelpijlstaart, kolibrievlinder, teunisbloempijlstaart, oleanderpijlstaart, wolfsmelkpijlstaart, walstropijlstaart, pijlstaart, groot, klein avondrood en wingerdpijlstaart) hebben een zeer lange roltong. De meeste soorten zuigen, overdag of in de schemering, stil hangend voor een bloem, nectar op. Veel soorten hebben een delta-achtige vorm als een straaljager, terwijl de hommelvlinder en de glasvleugelpijlstaart door hun doorschijnende vleugels en gedrongen behaarde lichaam sterk op hommels lijken. De rupsen hebben vaak oogvlekken op enkele of meerdere lichaamssegmenten. 

Glasvleugelpijlstaart op Terschelling, foto: Jurriën van Deijk

Levenscyclus

De eieren van deze familie worden afzonderlijk of in paren vastgehecht aan de waardplant.

De rupsen zijn over het algemeen groot en hebben vaak een opvallende kleur of tekening. Ze zijn onbehaard en de meeste hebben een hoornachtige stekel op het uiteinde van het achterlijf, dit is de karakteristieke ‘pijl’ waaraan deze familie haar Nederlandse naam ontleent. Bij de soorten uit de onderfamilies van de Sphinginae en de Smerinthinae is de stekel in de regel goed ontwikkeld, maar bij de Macroglossinae is deze vaak gereduceerd: bij het klein avondrood (Deilephila porcellus) is de stekel klein en bij de teunisbloempijlstaart (Proserpinus proserpina) is de stekel zelfs niet veel meer dan alleen een soort oogvlek. De rupsen voeden zich met de bladeren van houtige en kruidachtige planten. De pop van veel soorten bevindt zich aan de voet van de waardplant tussen mos en bladstrooisel of in de grond. 

De soorten in deze familie