De familie van de uilen is met meer dan 350 soorten de grootste familie binnen de Nederlandse macronachtvlinders. Wereldwijd zijn bijna 11.800 soorten beschreven en de familie is in elk continent goed vertegenwoordigd.  

Familiekenmerken

Veel soorten uit deze familie lijken sterk op elkaar, doordat ze vrij eenvoudig groen of bruin getekend zijn. Het tot op soortniveau determineren van deze rupsen is daardoor vaak erg moeilijk. De meeste in Nederland voorkomende uilen zijn middelgroot, stevig gebouwd en hebben relatief lange, vaak bruinachtige vleugels. Een uitzondering hierop vormen onder andere de Hypena-soorten, die meer weg hebben van de spanners. Ook de paddenstoeluil (Parascotia fuliginaria) lijkt qua bouw en rusthouding zoveel op een spanner, dat hij daar vaak mee verward wordt. 

Onderfamilies

De familie van de uilen is ingedeeld in 26 onderfamilies. Enkele onderfamilies zijn de Noctuinae (met onder andere de Agrotis-,Noctua-, Diarsia- en Xestia-soorten), de Cuculiinae (met onder andere de Cucullia- en Shargacucullia-soorten), de Plusiinae (met onder andere de Plusia- en Autographa-soorten) en de Hadeninae (met zeer veel soorten, waaronder de Apamea,- Conistra-,Lacanobia-, Orthosia- en Mythimna-soorten). 

De meeste uilen houden in rusthouding de vleugels (vaak enigszins of zelfs sterk) dakvormig boven het lichaam gevouwen, waarbij de beide voorvleugels met de binnenrand tegen elkaar liggen of elkaar enigszins overlappen. Vlinders van de onderfamilie Noctuinae hebben doorgaans smalle vleugels die in rust horizontaal boven het lichaam worden gehouden en elkaar sterk overlappen. Hierdoor lijken deze soorten smaller dan ze in werkelijkheid zijn en zijn ze in staat om zich tussen verticale plantenstengels en grashalmen te laten glijden. In open grasvegetaties, waar ze vaak voorkomen, kunnen ze zich op die manier goed verbergen. 

De meeste soorten uilen zijn goed te herkennen aan de zogenoemde uilvlekken in het midden van de voorvleugel: de boonvormige niervlek met een binnenste en een buitenste lob, de meestal ronde ringvlek en de vaak langwerpige tapvlek; deze laatste is niet bij alle uilen even duidelijk aanwezig. De vorm, kleur en grootte van deze vlekken zijn vaak goede kenmerken om verwante soorten uit elkaar te houden. 

Uilen zijn over het algemeen krachtige en wendbare vliegers, die vooral ’s nachts actief zijn; het merendeel van de trekvlinders behoort dan ook tot deze familie. Deze lange-afstandsvliegers moeten regelmatig bijtanken en voeden zich met nectar, sap van bomen en honingdauw. Veel uilen houden ook van smeer. 

Kenmerken

De kenmerken van de uilen zijn ook terug te vinden in de Veldgids Nachtvlinders

Levenscyclus

Over het algemeen eten de uilenrupsen de bladeren, stengels of wortels van grassen en kruidachtige planten. Sommige soorten voeden zich met bladeren van bomen en struiken, dit zijn vaak soorten die als ei overwinteren en waarvan de rupsen uitkomen op het moment dat er in het voorjaar nieuwe bladeren aan de bomen groeien. De meeste uilen hebben één generatie per jaar.  

De verpopping vindt meestal plaats in de grond of in de strooisellaag, er zijn ook soorten waarvan de rupsen zich verpoppen in vermolmd hout of plantenstengels. Soorten die leven op bomen en struiken verpoppen zich vaak in een cocon die vastgehecht wordt aan een blad of aan de stam. 

Rups goudhaaruil, foto: Jurriën van Deijk

Determinatiegidsen

Sommige uilen zijn lastig van elkaar te onderscheiden. Wim Veraghtert van Natuurpunt.be heeft enkele determinatiehulpen geschreven om het wat makkelijker te maken de uilen te herkennen:

Determinatiehulp trapeziumuil-driehoekuil 

Determinatiehulp piramidevlinder-schijnpiramidevlinder 

Determinatiehulp maansikkeluil versus variabele herfstuil 

Determinatiehulp uiltjes met lichte aders 

De soorten in deze familie