Vliegtijd & gedrag
Verspreiding in Nederland
Trends
Levenscyclus
Geelvlekheidelibel
Overwintering gebeurt als ei. De larven verschijnen in het voorjaar en ontwikkelen zich snel; in de zomer van hetzelfde jaar sluipen de imago’s uit. Uitsluipen gebeurt vooral in juni en juli. De larvenhuidjes zijn meestal te vinden tot op enkele decimeters boven het wateroppervlak in de oevervegetatie. De eieren hebben geen gel-omhulsel en kleven niet vast aan bijvoorbeeld waterplanten; ze zijn doorzichtig geelwit, maar verkleuren later tot donkerbruin
Herkenning
Kenmerken
Lengte: 32-37 mm. Meestal eenvoudig te herkennen aan de grote oranjegele vlekken in de vleugels. Poten zwart met geel gestreept. Mannetje: tenminste een grote oranje vlek in de basis van de achtervleugels, vaak reikend tot aan de knoop (maar soms wat kleiner). Bij sommige exemplaren is ook de basis van de voorvleugels oranje getint. Achterlijf recht, zonder verbredingen. Bij uitgekleurde mannetjes is het achterlijf in bovenaanzicht donkeroranje tot rood. De onderzijde is uitgebreid zwart, waardoor in zijaanzicht een doorlopende zwarte streep te zien is (dus onderaan de zijkanten van het achterlijf). Jonge mannetjes lijken qua achterlijfkleur meer op vrouwtjes. Vrouwtje: hoeveelheid geel in de vleugels variabel. Veel vrouwtjes hebben naast geel in de vleugelbasis ook een gele vlek rond de knoop (halverwege de vleugelvoorrand). Een klein deel van de vrouwtjes heeft echter slechts kleine vlekken in de basis van de achtervleugels. Grondkleur van het achterlijf eerst geel, later strokleurig. Het achterlijf heeft in zijaanzicht meestal twee vrijwel doorlopende zwarte lengtestrepen: een helemaal aan de onderkant van de achterlijfzijde en een meer centraal. Bij oude vrouwtjes raakt de onderkant van het achterlijf vaak zilvergrijs bestoven, waardoor de onderste zwarte lengtestreep niet meer opvalt. De meer centraal geplaatste doorlopende zwarte lengtestreep blijft altijd opvallend zichtbaar. De vorm van de hamulus (mannetjes) en legschede (vrouwtjes) kan uitsluitsel geven bij het determineren van heidelibellen. Het dier moet hiervoor echter worden gevangen en met een loep worden bekeken.
Gelijkende soorten
Gelijkende soorten: Andere heidelibellen, vooral zwervende heidelibel. Meer over gelijkende soorten: Zwervende heidelibellen hebben ook een oranje vlek in de basis van de achtervleugels en een vergelijkbare achterlijfsvorm. De vleugelvlekken zijn bij deze soort echter meestal kleiner, maar grootvlekkige exemplaren komen voor. De zwervende heidelibel onderscheidt zich echter door een blauwgrijze onderkant van de ogen (bruin, geel, of groen bij andere heidelibellen) en door roodgekleurde aders aan de voorkant van de vleugels. Uitgekleurde mannetjes zwervende heidelibel hebben een donkerder rode achterlijfskleur en een blauwige zweem over het borststuk. Vrouwtjes zwervende heidelibel hebben een vergelijkbaar patroon van strepen op de zijkant van het achterlijf, maar de bovenste streep is meer onderbroken tot losse streepjes dan bij de geelvlekheidelibel. Andere heidelibellen hebben geen of een veel kleinere gele vlek in de vleugelbasis.
Uiterlijk van de larve
Lengte: 14 - 18 mm. Kleine korenbout met zwak ontwikkelde rugdoornen, een korte zijdoorn op segment 9 en een relatief lange zijdoorn op segment 8. De larvenhuidjes zijn weinig variabel van kleur.
Verwarring met andere larven
Verwarring is eigenlijk alleen mogelijk met de andere heidelibellen en dan met name die soorten die ook zwak ontwikkelde rugdoornen hebben, zoals de zwarte heidelibel en de steenrode heidelibel. De zwarte heidelibel heeft een duidelijker kortere zijdoorn op segment 8, de steenrode heidelibel heeft een korte zijdoorn op segment 9. Alle andere heidelibellen met zwak ontwikkelde rugdoornen hebben op de achterrand van sterniet 7 en 8 een rij borstelharen.
Foto's
Larve
Libel
Habitat
Verspreiding
Vliegtijd en gedrag
De geelvlekheidelibellen die vanuit Oost-Europa naar Nederland komen, worden gezien van eind juni tot en met begin oktober, met een piek in augustus. De dieren die in Nederland uitsluipen (in de jaren na een invasie) worden vroeger gezien: vooral van eind mei tot en met begin juli. In sommige jaren zie je daarom twee vliegpieken: een kleine piek in juni (Nederlandse dieren) en een grotere piek in augustus (immigranten).
Mobiliteit
De geelvlekheidelibel is zeer mobiel en staat bekend om zijn invasiegedrag. In sommige jaren komen vanuit Oost-Europa vele duizenden dieren naar Nederland toe. Een deel van deze dieren vliegt zelfs door naar Groot-Brittannië.
In Nederland
Ja
Regionaal
Kan in jaren van invasies verspreid door heel Nederland worden aangetroffen. De aantallen zijn het grootst in ‘pionierbiotopen’: ondiep stilstaand water met een sterk wissellende waterstand en niet te veel vegetatie. Recent zijn er echter geen invasies geweest en zijn de aantallen zeer laag.
Europa
Centraal- en Oost-Europa, naar het oosten toe algemener wordend. Ook aanwezig in de zuidelijke helft van Scandinavië. In Zuid-Europa schaars en vooral in hoger gelegen gebieden. Op de Britse Eilanden alleen in invasiejaren. De populaties in Centraal- en Oost-Europa, waar de invasies vandaan komen lijken sterk in aantal af te nemen en dat kan het uitblijven van invasies verklaren.
Mondiaal
Oostelijk tot in Japan, niet in Afrika.