Vliegtijd & gedrag
Verspreiding in Nederland
Trends
Levenscyclus
Hoogveenglanslibel
Een klein deel van de (laat afgezette) eieren overwintert, maar het merendeel komt voor de winter uit. De larven leven op zeer voedselarme plaatsen en hebben daardoor een lang larvenstadium. Meestal worden drie winters als larve doorgebracht, soms twee, vier of vijf. Uitsluipen gebeurt vanaf eind mei tot eind juli, maar vooral in juni. Larvenhuidjes zijn te vinden op het veenmos of enkele cm. hoog hangend aan een stengel die boven het veenmos uitsteekt. De ei-afzetting vindt plaats in de middaguren tijdens warm weer. Het wijfje vliegt hierbij laag over het water met het negende en tiendeabdominaal segment omhooggebogen en dompelt met intervallen van enkele seconden het uiteinde van het abdomen in het water. Daarbij worden tien tot twintig eieren tegelijk afgezet; deze verdelen zich in het water en zinken naar de bodem (Schiemenz, 1953). De eieren zijn met gel-achtige kleefstof omgeven, zijn ca. 0,5 mm lang, ovaal met aan één pool een kleine uitstulping. Elk wijfje produceert ongeveer 1600 eieren. (overgenomen uit soortenbank.nl)
Herkenning
Kenmerken
Lengte: 45-51 mm. Achterlijf zeer donker glimmend groen, meestal zwart lijkend. Borststuk metaalgroen met gouden glans. Ogen eerst dofbruin, later felgroen glimmend, sterk contrasterend met het donkere achterlijf. Voorhoofd met gele tekening. Mannetje: achterlijf slank, met sterke insnoering ter hoogte van segment 3. Breedste punt ter hoogte van segment 6. Smal geel ringetje op de grens van segmenten 2 en 3. Achterlijfsaanhangselen tangvormig gebogen, als bij een oorworm. Vrouwtje: minder duidelijk ingesnoerd. Grote, ronde gele vlek aan beide zijden van achterlijfssegment 3. Geen duidelijk zichtbare legschede.
Gelijkende soorten
Gelijkende soorten: Smaragdlibel, gevlekte glanslibel en metaalglanslibel. Meer over gelijkende soorten: Smaragdlibel en metaalglanslibel zijn minder zwart (meer brons of groen). Gevlekte glanslibel heeft een rij gele vlekjes langs de zijkanten van het achterlijf. Mannetjes smaragdlibel zijn minder slank, minder zwart en hebben het breedste punt van het achterlijf meer naar achteren liggen. De vorm van de achterlijfsaanhangselen van de mannetjes geeft altijd uitsluitsel. Vrouwtjes metaalglanslibel kunnen op achterlijfssegment 2 ook twee vrij grote gele vlekken hebben, maar zijn eenvoudig herkenbaar aan de lange, rechtafstaande legschede.
Uiterlijk van de larve
Lengte: 17 - 20 mm.opvallend klein en sterk behaarde larve zonder rugdoornen. De haarpluimen kunnen wel op doornen lijken. De achterrand van het sterniet op de segmenten 5 t/m 7 zijn sterk behaard.
Verwarring met andere larven
Binnen Nederland kunnen de larvenhuidjes verward worden met de beekoeverlibel en de zuidelijke oeverlibel. Onderscheid geld voor alle glanslibellen t.o.v. de korenbouten en dat betreft de opvallende middengleuf op het prementum. Ook zijn beide oeverlibellen veel minder behaard. Buiten Nederland kan er met name verwarring optreden met de taigaglanslibel, die gemiddeld iets groter is en iets minder behaard. Een soort die er ook op lijkt en helaas uit Nederland is verdwenen is de bronslibel. Deze soort heeft echter een ander habitat, stromend water en niet in hoogveengebieden en de larve heeft zijdoornen op de segmenten 8 en 9.
Foto's
Larve
Libel
Habitat
Verspreiding
Vliegtijd en gedrag
Eind mei tot eind augustus, hoogste aantallen in juni en juli. Hoogveenglanslibellen kunnen makkelijk over het hoofd worden gezien. Pas uitgeslopen dieren vliegen weg van de veenputjes waar ze uit komen en zoeken beschutting in het bos. Ook oudere imago’s zijn niet vaak bij het water aan te treffen en vliegen het grootste deel van de tijd in de beschutting van boompjes in het hoogveen, of langs bosranden aan de rand van het veen. Na een korte glimp verdwijnen de dieren hier vaak uit het oog, zodat het onderscheid met de gevlekte glanslibel moeilijk is. Boven de veenputjes waarin de larven leven, kan van tijd tot tijd een patrouillerend mannetje worden gezien. Ze blijven vaak geruime tijd boven een putje heen en weer vliegen, waardoor ze goed te bekijken zijn. Ook ei-afzettende vrouwtjes kunnen bij de veenputjes gevonden worden. Ze vliegen laag over de vegetatie en verdwijnen met grote regelmaat tussen de sprieten om eitjes af te zetten, waarbij ze opvallend met de vleugels ritselen.
Mobiliteit
Waarschijnlijk groot. Uit Nederland zijn enkele waarnemingen van zwervers bekend.
In Nederland
Ja
Regionaal
De huidige populaties liggen in hoogveengebieden in het uiterste oosten van Gelderland en Overijssel, het uiterste zuiden van Noord-Brabant en in Zuid-Limburg. Opvallend is dat alle locaties vlak bij de Duitse en Belgische grens liggen.
Europa
Noord- en Noordoost-Europa en de Alpen. Verder een verbrokkelde verspreiding in Midden- en Zuidoost-Europa, Schotland en Ierland, vooral in bergachtige gebieden.
Mondiaal
Noordelijk Eurazië tot in Japan.