Vliegtijd & gedrag
Verspreiding in Nederland
Trends
Levenscyclus
Noordse glazenmaker
Meestal drie overwinteringen voor het uitsluipen, soms ook twee of vier. De eerste winter wordt doorgebracht in het eistadium, de overige winters als larve. Uitsluipen gebeurt in juli tot en met september, de meeste in augustus. De Larvenhuidjes worden meestal enkele centimeters tot decimeters boven het veenmos gevonden, verticaal hangend aan stengels van oevervegetatie. Soms worden ze ook horizontaal op het veenmos gevonden of tot een meter vanaf het water (incidenteel).
Herkenning
Kenmerken
Lengte: 70-76 mm. Moeilijk van de venglazenmaker te onderscheiden (zie: “gelijkende soorten”). Achterlijf donker met mozaïektekening van licht gekleurde vlekken. Zijkant borststuk donker, met twee brede gele banden, die vaak grotendeels blauw getint zijn (mannetjes). Daartussen bevinden zich geelblauwe vlekjes die vaak een doorlopende smallere ‘tussenband’ vormen (grootvlekkige vorm). Langs de voorrand van de voorste brede gele band loopt meestal nog een extra dunne lichte lijn (grootvlekkige vorm). De zwarte lijn tussen voorhoofd en kopschild (vooraanzicht kop) is bij de oogrand niet versmald, soms zelfs verbreed. De achterzijde van de ogen is geheel donker, zonder gele vlek. Voorrandader van de vleugels bruin. Mannetje: maakt vaak een fletse indruk. Ogen bruinblauw. Bovenzijde achterlijfsegmenten met twee vrij kleine, ovale, fletsblauwe vlekken aan de achterrand. Op het midden van de segmenten staan twee gelige, hoekige vlekjes. De voorrand van de middelste achterlijfssegmenten is vaak licht gekleurd. De kleur van de lichte vlekken op het achterlijf kan variëren van blauw en geel, tot eenkleurig gelig of bijna wit. Schouderstrepen doorgaans lang en meestal hamervormig verbreed (grootvlekkige vorm). Vrouwtje: Ogen bruin met groen. Schouderstrepen kort. Pterostigma’s donkerbruin. Achterlijfstekening als mannetje, maar met kleinere vlekken die bovendien allemaal geel tot groen zijn. De kleinvlekkige vorm lijkt qua borststuktekening sterk op de venglazenmaker. Bovendien zijn de vlekken en streepjes op het midden van de achterlijfssegmenten kleiner, net als bij venglazenmaker. De zwarte achterkant van de ogen, de niet smaller wordende zwarte lijn op het gezicht en de vorm van de achterlijfsaanhangsels van de vrouwtjes blijven goede kenmerken, die in vlucht echter niet te zien zijn. Vrouwtje: achterlijfsaanhangselen met afgeronde top en recht ingeplant. In achteraanzicht staan ze in één horizontaal vlak.
Gelijkende soorten
Gelijkende soorten: De algemenere venglazenmaker, die vaak in dezelfde habitat aanwezig is. Meer over gelijkende soorten: De venglazenmaker lijkt sterk op de noordse glazenmaker en beide soorten komen soms door elkaar voor. Venglazenmakers maken echter over het algemeen een minder fletse indruk. Bij mannetjes zijn de vlekken aan de achterrand van de achterlijfsegmenten groter (hoger) en blauwer, terwijl de vlekjes halverwege de segmenten kleiner en geler zijn. De borststuktekening is bij de noordse glazenmaker doorgaans uitgebreider en fletser. De zeldzame kleinvlekkige vorm van de noordse glazenmaker heeft echter een vergelijkbare tekening op achterlijf en borststuk als de venglazenmaker, hoewel de kleuren meestal minder fel zijn. Diagnostische kenmerken zijn dan de zwarte streep tussen voorhoofd en kopschild, die bij de venglazenmaker smaller wordt aan de oogrand en bij de noordse glazenmaker even breed blijft of breder wordt. Daarnaast heeft de venglazenmaker achter elk oog een geel vlekje, dat bij de noordse glazenmaker altijd ontbreekt. De vrouwtjes zijn met zekerheid herkenbaar aan de vorm van de achterlijfsaanhangsels. Verder zijn er nog enkele kenmerken die niet in alle gevallen opgaan, maar in combinatie met andere kenmerken toch bruikbaar zijn. Zo heeft de noordse glazenmaker altijd twee scherp begrensde gele vlekken op de onderzijde van het borststuk, de venglazenmaker bijna nooit. Op de onderlip van de noordse glazenmaker staan meestal twee scherp begrensde zwarte vlekjes, terwijl die bij de venglazenmaker meestal ontbreken of vaag zijn afgetekend. Bij dit soortenduo is het altijd verstandig om je determinatie te baseren op een combinatie van zoveel mogelijk kenmerken.
Uiterlijk van de larve
Lengte: 37 - 44 mm.Het is een vrij grote en slanke glazenmaker met een kort vangmasker (prementum). De labiale palp is smal.De larvehuidjes zijn over het algemeen sterk glanzend en goudbruin. Het oppervlak van de occiput is glad. Het heeft meestal geen zijdoorn op segment 6. Ook heeft het relatief lange cerci.
Verwarring met andere larven
De noordse glazenmaker wordt het meest verward met de venglazenmaker door overeenkomst in habitat keuze, grootte en bouw. Echter de larvehuidjes zijn doffer, het oppervlak van de occiput is ruw en de cerci zijn korter.Een andere soort met lange cerci, waar verwarring mee op kan treden is de vroege glazenmaker. Maar in de praktijk komt dit meestal niet voor door een verschillend uitsluip tijdstip en habitatkeuze.
Foto's
Larve
Libel
Verspreiding
Vliegtijd en gedrag
Laat vliegende soort: half juli tot oktober. Hoofdvliegtijd van half augustus tot begin september. Noordse glazenmakers zijn vooral ’s ochtends bij het water actief, in tegenstelling tot de venglazenmaker die vaak bij hetzelfde water voorkomt. Vroeg in de ochtend zijn noordse glazenmakers regelmatig zonnend aan te treffen op een lichte ondergrond, bijvoorbeeld een berkenstam. Als het warm genoeg is patrouilleren de mannetjes boven het water en de oevervegetatie. In de middag vliegen veel dieren weg van het water om te jagen en te rusten op heidevelden en langs bosranden. Bij het water zijn dan vooral venglazenmakers aan te treffen. Het vrouwtje zet solitair de eitjes af in veenmossen.
Mobiliteit
De noordse glazenmaker vertoont net als de venglazenmaker weinig zwerfgedrag. Als vennen op een korte afstand van elkaar gelegen zijn vindt wel uitwisseling plaats.
In Nederland
Ja
Regionaal
Hoogveenvennen in Drenthe, aangrenzend Friesland en zeer lokaal in Overijssel. Vroeger ook in Noord-Brabant en Limburg.
Europa
Noordoost-Europa. In Midden-Europa lokaal, in hooggelegen gebieden.
Mondiaal
Oostelijk tot in Japan. Komt ook voor in Noord-Amerika. Niet in Afrika.