Noordse witsnuitlibel

Leucorrhinia rubicunda

Vliegtijd & gedrag

Noordse witsnuitlibel

Verspreiding in Nederland

Noordse witsnuitlibel

Trends

Levenscyclus

Noordse witsnuitlibel

De larven overwinteren twee keer. Uitsluipen gebeurt vroeg: van begin april tot half juni. In jaren met een uitzonderlijk warme herfst kunnen incidenteel larven uitsluipen die eigenlijk zouden moeten overwinteren. De larvenhuidjes zijn te vinden tot op enkele decimeters hoogte in de oevervegetatie. Het eierleggende wijfje wordt al of niet door het mannetje bewaakt (zie onder L. dubia) en sleept daarbij de punt van het abdomen door het water in plaats van het af te tippen, zoals bij andere soorten voorkomt (Wesenberg-Lund, 1913). Het leggen geschiedt op plaatsen waar dicht onder de oppervlakte waterplanten groeien.Overgenomen van de soortenbank"

Herkenning

Kenmerken

Lengte: 31-38 mm. Kleine soort, maar groter en vooral robuuster gebouwd dan de venwitsnuitlibel. Achterlijf zwart met lichtere vlekken (geel, rood of bruinrood, afhankelijk van geslacht en leeftijd). Voorrandader van de vleugels (in vooraanzicht bekijken): geheel geel gekleurd. Achterlijfsaanhangselen zwart. Mannetje: uitgekleurde mannetjes zijn zwart met een rij rode vlekjes op het achterlijf. Bij oude mannetjes worden de vlekjes donker bruinrood. Pterostigma’s bruinrood, maar afhankelijk van waarnemingsafstand en lichtinval soms zwart lijkend. Jonge mannetjes hebben nog gele achterlijfsvlekken en zien eruit als vrouwtjes. Vrouwtje: achterlijf zwart met vrij grote en brede gele vlekken. Pterostigma’s zwart, net als bij de meeste andere witsnuitlibellen. De vorm van de hamulus (mannetjes) en legschede (vrouwtjes) kan uitsluitsel geven bij het determineren van witsnuitlibellen. Het dier moet hiervoor echter worden gevangen en met een loep worden bekeken.

Gelijkende soorten

Gelijkende soorten: Andere witsnuitlibellen. Mannetjes lijken vooral sterk op venwitsnuitlibellen, vrouwtjes lijken vooral sterk op gevlekte witsnuitlibellen. Meer over gelijkende soorten: Venwitsnuitlibel, gevlekte witsnuitlibel en vrouwtjes en jonge mannetjes sierlijke en oostelijk witsnuitlibel hebben ook een zwart achterlijf met een rij gekleurde vlekken. Oostelijke en sierlijke witsnuitlibel zijn onder meer te herkennen aan de witte achterlijfsaanhangselen. Mannetjes gevlekte witsnuitlibel hebben duidelijk bredere vlekken op het achterlijf dan mannetjes noordse witsnuitlibel. Bovendien blijft de vlek op segment 7 bij mannetjes gevlekte witsnuitlibel citroengeel, terwijl de andere vlekken roodbruin worden. Bij mannetjes noordse witsnuitlibel worden alle achterlijfsvlekken roodbruin. Vrouwtjes gevlekte witsnuitlibel zijn veel moeilijker van vrouwtjes noordse witsnuitlibel te onderscheiden. De achterlijfsvlekken zijn bij de gevlekte witsnuitlibel breder en anders van vorm, maar dit verschil kan erg klein zijn. Een goede vergelijking met plaatjes uit een veldgids is belangrijk. Overigens is ook bij vrouwtjes gevlekte witsnuitlibel de vlek op segment 7 vaak lichter geel dan op de andere segmenten (maar niet altijd). Bij vrouwtjes noordse witsnuitlibel hebben de vlekken allemaal dezelfde kleur. Ook venwitsnuitlibellen lijken sterk op noordse witsnuitlibellen, vooral de mannetjes. Het beste kunnen verschillende kenmerken met elkaar gecombineerd worden, om te komen tot een goede determinatie: postuur (noordse witsnuitlibel is robuuster), grootte van de achterlijfsvlekken (groter bij noordse witsnuitlibel), kleur van de vleugelvoorrand (eenkleurig bij noordse witsnuitlibel, tweekleurig bij venwitsnuitlibel) en alleen bij mannetjes: kleur van het pterostigma (roodbruin bij noordse witsnuitlibel, vrijwel zwart bij venwitsnuitlibel). Voorbij vliegende witsnuitlibellen zijn helaas vaak niet met zekerheid op naam te brengen.

Uiterlijk van de larve

Lengte 18-22 mm. Een vrij kleine larve met opvallende bandering in de lengte richting aan de buikzijde, maar net als bij de gevlekte witsnuitlibel kan dit erg variabel zijn. Het heeft een korte zijdoorn op segment 9 en geen rugdoorn op segment 8 en verder zijn de rugdoornen in grootte en vorm variabel. De noordse witsnuitlibel is meestal dof grijs maar kan ook in kleur varieren.

Verwarring met andere larven

Onderscheidt met andere witsnuitlibel is vaak moeilijk met name de venwitsnuitlibel toont grote gelijkenis waarbij de zijdoornen op segment 9 iets verder uit elkaar staan. Gebruik van de determinatiesleutel weergegeven in de fotogids ' Larvenhuidjes' kan het beste geraadpleegd worden. Ook de gevlekte witsnuitlibel toont grote gelijkenissen maar deze heeft een rugdoorn op segment 8.

Foto's

Verspreiding

Vliegtijd en gedrag

Vroege voorjaarssoort: begin april tot eind juli, met een piek in mei. Dit is gemiddeld iets vroeger dan de venwitsnuitlibel. Incidenteel kan een zeer kleine tweede generatie noordse witsnuitlibel worden aangetroffen in de herfst. Het gedrag is zeer vergelijkbaar met de venwitsnuitlibel en beide soorten komen vaak op dezelfde plek voor. Jonge noordse witsnuitlibellen vliegen van het water af en worden aangetroffen op beschutte plekken in bossen en heideterreinen. Zonnende dieren zijn vaak te vinden op boomstronken en dode boomtakken. Eenmaal terug bij het water verdedigen de mannetjes een klein territorium, vanaf een zitplek in de oevervegetatie. Bij hoge dichtheden verdwijnt het territoriale gedrag. De eitjes worden door het vrouwtje al vliegend los in het water afgezet, vaak op plaatsen met veel veenmos in het water. Het mannetje verdedigt soms het vrouwtje door vlak boven haar te blijven vliegen en andere mannetjes weg te jagen.

Mobiliteit

Mobiele soort. Jonge dieren vliegen vaak ver van het water af. De noordse witsnuitlibel is sneller in staat om nieuwe geschikte habitats te koloniseren dan de venwitsnuitlibel. Dit komt echter ook omdat de noordse witsnuitlibel iets minder kritisch is en geschikte plekken dus gemiddeld minder ver uit elkaar liggen.

In Nederland

Ja

Regionaal

Vooral in de oostelijke helft van het land op de hoge zandgronden, maar ook in de duinen en in sommige laagveengebieden. Het verspreidingsgebied van de noordse witsnuitlibel overlapt grotendeels met die van de venwitsnuitlibel, maar met name in de duinen en op de Waddeneilanden is de noordse witsnuitlibel algemener.

Europa

Noordelijke soort: Scandinavië tot in het hoge noorden, Nederland, Noord-Duitsland, Polen, Baltische Staten en Wit-Rusland. Naar het zuiden toe enkele populaties tot aan de noordelijke Alpen. In tegenstelling tot de venwitsnuitlibel niet aanwezig in Groot-Brittannië. In België zeldzaam. In Frankrijk zijn veel populaties verdwenen en de soort is nu alleen nog in het uiterste noorden aanwezig.

Mondiaal

Oostelijk tot het Baikalmeer. Niet buiten Eurazië.

Habitat

Vooral in vennen en hoogveen, daarnaast ook in duinplassen en soms laagveenmoerassen.

Waardplant

Bosven

Duinplas

Heideven

Hoogveen

Laagveen

Laagveen, petgat

Plas

Ven

Benaming

  • Engelse naam Ruby Whiteface
    Northern White-faced Darter
  • Duitse naam Nordische Moosjungfer
  • Franse naam Leucorrhine rubicunde

Meer over de naam

Toelichting Nederlandse naam

Toelichting wetenschappelijke naam
(Gr.) leukoswit, rhiniosneuzig (L.) rubicundarood, roodbruin, gebruind, rood verbrand

Auteursnaam en jaartal
(Linnaeus, 1758)

Meer uit dezelfde familie

Doe mee aan de tuinvlindertelling

Heb je een vlinder of libel gespot? Meld het ons! Jouw waarnemingen zijn waardevol voor het behoud van deze insecten. Samen kunnen we hun populaties in kaart brengen en beschermen. Ga naar onze website en deel jouw observaties. Help mee aan het behoud van deze prachtige dieren en draag bij aan de wetenschap van de biodiversiteit.

Waarneming melden