Vliegtijd & gedrag
Verspreiding
Levenscyclus
Gevlekte witsnuitlibel
De larven overwinteren twee keer. Uitsluipen gebeurt van eind april tot eind juni, maar vooral in mei en begin juni. De larvenhuidjes zijn meestal tot enkele decimeters hoogte in de oevervegetatie te vinden. Het wijfje begint na de copulatie óf direct met eierleggen òf vliegt weg om later naar het water terug te komen. Het eierleggende wijfje wordt door het mannetje bewaakt; hij jaagt andere mannetjes, ook die van andere libellensoorten zoals Libellula quadrimaculata, weg. Wanneer een bewakend mannetje ontbreekt, zoekt een wijfje verborgen plekjes dicht langs de oever op om ongestoord te kunnen leggen. Het wijfje tipt de eieren af op het wateroppervlak door met het achterlijf te slaan (Robert, 1958). Eieren worden ook wel in de schemering gelegd, vooral bij een bedekte hemel (Wesenberg-Lund, 1913; Kiauta, 1964a).Overgenomen van de soortenbank

Vlinder
Verspreiding
Oostelijk tot Siberië en Mongolië. Niet in Afrika.
Benaming
-
Engelse naam
Yellow-spotted Whiteface
Large White-faced Darter - Duitse naam Grosse Moosjungfer
- Franse naam Leucorrhine gros thorax
Meer over de naam
Toelichting Nederlandse naam
Toelichting wetenschappelijke naam
(Gr.) leukoswit, rhiniosneuzig (L.) pectoralisbijvoeglijk naamwoord van pectus (borst); de auteur van Leucorrhinia pectoralis dacht dat de gele borststuktekening kenmerkend was omdat Linnaeus het borststuk van de noordse witsnuitlibel (Leucorrhinia rubicunda) als geheel zwart beschreef
Auteursnaam en jaartal
(Charpentier, 1825)