Vliegtijd & gedrag
Verspreiding in Nederland
Trends
Levenscyclus
Noordse winterjuffer
Samen met bruine winterjuffer de enige Europese libel die als imago overwintert. De imago’s kunnen daardoor uitzonderlijk oud worden, tot wel tien maanden. In het vroege voorjaar vindt de voortplanting plaats en worden de eitjes afgezet. Vervolgens ontwikkelen de larven zich binnen drie maanden tot imago’s, die in de nazomer verschijnen. Wanneer het kouder wordt begint de overwintering. Larvehuidjes zijn variabel van kleur
Herkenning
Kenmerken
Lengte: 36-39 mm. Lichtbruin tot oranjebruin lichaam, met donkere bronskleurige tekening op achterlijfsrug en borststuk (bij jonge dieren met groene glans). De donkere figuurtjes op het achterlijf zijn torpedovormig. In het voorjaar vaak veel donkerder gekleurd, hierdoor effen donkerbruin lijkend. De ogen hebben dan vaak blauwe berijping. Pterostigma’s lang en bruin en in de voorvleugels dichter bij de top geplaatst dan in de achtervleugels. In rust worden de vleugels alle vier aan één kant van het lichaam samengehouden. De donkere strepen op de borststukrug hebben een uitstulping aan de onderkant. De donkere strepen op de zijkant van het borststuk (onder de schoudernaad) zijn relatief smal. Mannetje: de toppen van de onderste achterlijfsaanhangsels reiken net niet tot aan de tandjes die aan de binnenzijde van de bovenste achterlijfsaanhangsels staan.
Gelijkende soorten
Gelijkende soorten: Bruine winterjuffer en vrouwtjes watersnuffel (bruine vorm) Meer over gelijkende soorten: De bruine winterjuffer lijk sterk op de noordse winterjuffer. De donkere strepen op de borststukrug van de bruine winterjuffer zijn echter recht: ze hebben geen uitstulping. Bovendien is de donkere streep op de zijkant van het borststuk breder dan bij de noordse winterjuffer. De onderste achterlijfsaanhangselen van het mannetje zijn bij de bruine winterjuffer langer dan bij de noordse winterjuffer. De noordse winterjuffer is veel zeldzamer dan de bruine winterjuffer en komt alleen voor in de noordelijke helft van Nederland. De vrouwtjes van sommige andere juffersoorten kunnen globaal op winterjuffers lijken. Dit geldt vooral voor bruine varianten van vrouwtjes watersnuffel en lantaarntje. Wel beschouwd zien deze soorten er echter op veel punten anders uit.
Uiterlijk van de larve
Lengte: 23 - 25 mm. waarvan de achterlijfaanhangsels, procten, 7 - 8 mm. De procten hebben een afgeronde uiteinde en vaak bandering. Ze hebben een niet-gesteeld vrij breed vangmasker, prementum.
Verwarring met andere larven
Lijken het meest op de bruine winterjuffer, deze heeft echter een slanker prementum. Ook de houtpansterjuffer kan voor verwarring zorgen, echter deze heeft een kleine onderste tand op het vangmasker en bij de noordse winterjuffer is deze goed ontwikkeld. Ook kan de grote roodoogjuffer voor verwarring zorgen, maar onder een vergroting is te zien dat de juffer geen beharing heeft op de beweeglijke (bovenste) tand van het vangmasker.
Foto's
Larve
Libel
Habitat
Verspreiding
Vliegtijd en gedrag
In het voorjaar, wanneer de voortplanting plaats vindt, vooral actief van eind maart tot eind mei, met een piek van eind april tot half mei. Op zonnige dagen kunnen actieve imago’s echter nog vroeger in het voorjaar worden waargenomen, of zelfs in de winter. De nieuwe generatie vliegt van eind juli tot in november, met een piek van half augustus tot en met begin oktober. In juni en de eerste helft van juli zijn waarnemingen schaars. Imago’s rusten vaak op houtige of verdorde plantenstengels en drukken zich hier in de lengterichting tegenaan. Hierdoor vallen ze nauwelijks op, totdat ze een stukje verder vliegen. In het voorjaar planten noordse winterjuffers zich voort en zijn dan hoofdzakelijk aan de waterkant en aangrenzend rietland aan te treffen. Eieren worden doorgaans in tandem afgezet in drijvend plantenmateriaal. Meestal zijn dit dode stengels en bladeren van lisdodde of riet. De nieuwe generatie heeft na het uitsluipen geen binding meer met het water en kan ver van de voortplantingshabitat worden aangetroffen. Imago’s zijn dan meestal jagend of rustend aan te treffen op beschutte plaatsen, bijvoorbeeld in bosranden en op heidevelden. Voor de overwintering zoeken ze beschutte plekjes op in bijvoorbeeld heidestruiken en pijpenstrootjepollen, meestal in de beschutting van bos.
Mobiliteit
De noordse winterjuffer is een mobiele soort, die (met name in het najaar) ver van geschikte voortplantingshabitat kan worden aangetroffen. De voortplantingsgebieden en overwinteringsgebieden kunnen ver uit elkaar liggen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de vele waarnemingen die in het najaar en de winter zijn gedaan in Drenthe en Friesland. Deze dieren zijn vermoedelijk grotendeels afkomstig uit De Weerribben.
In Nederland
Ja
Regionaal
Voortplanting is beperkt tot de Wieden, De Weerribben (Overijssel), de Kuinderplas (Flevoland) en zeer lokaal in Zuidoost-Friesland en Zuidwest-Drenthe. Zwervende en overwinterende dieren zijn echter in een wijdere regio gezien, die naast de genoemde gebieden ook Drenthe en de zuidelijke helft van Friesland omvat.
Europa
Noord-Oostelijke soort: Baltische Staten, Zuid-Finland, Polen, Wit-Rusland en Oekraïne. Het verspreidingsgebied heeft vanuit Polen een uitloper door Noord-Duitsland en Nederland. Verder in de Alpen en het westen van Tjechië. Van Oost-Polen en verder oostelijk is de soort algemeen.
Mondiaal
Oostelijk tot in Japan.