Verdwenen

Oostelijke witsnuitlibel

Leucorrhinia albifrons

Vliegtijd & gedrag

Oostelijke witsnuitlibel

Verspreiding in Nederland

Oostelijke witsnuitlibel

Trends

Levenscyclus

Oostelijke witsnuitlibel

De larven overwinteren meestal twee keer. Uitsluipen gebeurt van eind mei tot begin juli. Larvenhuidjes zijn meestal te vinden tot max. enkele decimeters hoogte in de oevervegetatie.

Herkenning

Kenmerken

Lengte: 33-39 mm. Achterlijf gevormd zoals bij de meeste andere witsnuitlibellen: vrijwel zonder knotsvormige verbreding aan het uiteinde. Achterlijfsaanhangselen wit, pterostigma’s donkerbruin tot zwart (beide geslachten). Achterlijf nooit met roodbruine vlekken. Mannetje: uitgekleurde mannetjes hebben een geheel donker achterlijf, met helemaal aan het begin van het achterlijf een lichte blauwgrijze berijping. Deze berijping is vaak ook bovenop het borststuk (tussen de vleugelaanhechtingen) zichtbaar. De witte achterlijfsaanhangselen steken duidelijk af tegen het zwarte achterlijf. De ogen worden blauwgrijs. Jonge mannetjes hebben nog geen berijping en zien eruit zoals vrouwtjes. Vrouwtje: achterlijf geheel donker, met bovenop de achterlijfssegmenten smalle gele vlekjes of lengtestreepjes. Bij sommige vrouwtjes zijn deze gele vlekjes alleen aan het begin van het achterlijf aanwezig en is de rest van het achterlijf helemaal zwart. De vorm van de hamulus (mannetjes) en legschede (vrouwtjes) kan uitsluitsel geven bij het determineren van witsnuitlibellen. Het dier moet hiervoor echter worden gevangen en met een loep worden bekeken.

Gelijkende soorten

Gelijkende soorten: Andere witsnuitlibellen, vooral de sierlijke witsnuitlibel. Meer over gelijkende soorten: Mannetjes sierlijke witsnuitlibel hebben ook een donker achterlijf met grijze berijping aan de basis, en witte achterlijfsaanhangselen. Ze hebben echter een duidelijk knotsvormig verbreed achterlijf en de berijping loopt door tot ongeveer halverwege het achterlijf. Bovendien zijn de pterostigma’s aan de bovenzijde wit in plaats van zwart. Wees er echter op bedacht dat alle witsnuitlibellen witte vleugeladertjes hebben tussen pterostigma en vleugeltop. Deze witte adertjes vallen bij oostelijke witsnuitlibellen soms meer op dan de zwarte pterostigma’s, waardoor het soms lijkt dat de pterostigma’s wit zijn. Venwitsnuitlibel, noordse witsnuitlibel, gevlekte witsnuitlibel (vrouwtjes en jonge mannetjes) en vrouwtjes sierlijke witsnuitlibel hebben net als vrouwtjes oostelijke witsnuitlibel een donker achterlijf met gele vlekjes. Het patroon van de vlekjes op de bovenkant en de zijkant van de eerste achterlijfssegmenten is bij alle witsnuitlibellen anders en ook de grootte van de vlekjes verschilt per soort. Venwitsnuitlibel, noordse witsnuitlibel en gevlekte witsnuitlibel hebben bovendien zwarte achterlijfsaanhangselen. Bij vrouwtjes sierlijke witsnuitlibel is de achterlijfspunt duidelijker verbreed.

Uiterlijk van de larve

Lengte 15-22 mm. Vrij kleine korenbout larve met op segment 9 duidelijke lange zijdoornen. Op de buikzijde duidelijke bandering in de breedte richting, maar deze kunnen ook zwak of afwezig zijn.

Verwarring met andere larven

Verwarring is mogelijk met de gevlekte- en sierlijke witsnuitlibel. Afwijkend is dat de de gevlekte witsnuitlibel een korte zijdoorn heeft op segment 9 en de oostelijke een lange. De sierlijke witsnuitlibel heeft daarbij ook een zijdoorn op segment 7.

Foto's

Verspreiding

Vliegtijd en gedrag

Korte vliegtijd: eind mei tot eind juli, hoogste aantallen in juni. Jonge imago’s vliegen weg van het water en brengen veel tijd door in bomen en struiken, waar ze moeilijk vindbaar zijn. Geslachtsrijpe mannetjes keren terug naar het water en vertonen daar territoriaal gedrag. Vanaf allerlei zitplaatsen in de oevervegetatie maken ze korte vluchten laag over het water, waarbij andere mannetjes fanatiek worden verjaagd. In tegenstelling tot de sierlijke witsnuitlibel gaan de mannetjes slechts af en toe zitten op drijvende bladeren van waterlelie of gele plomp. Vrouwtjes die zich bij het water wagen worden direct gegrepen voor de paring, die meestal plaatsvindt in bomen of struiken. De eitjes worden meestal solitair door het vrouwtje afgezet, los in het water tussen de vegetatie.

Mobiliteit

De oostelijke witsnuitlibel staat niet bekend als een zwerflustige soort maar er duiken soms zwervers in nederland op.

In Nederland

Ja

Regionaal

Kwam tot en met 2011 voor in één natuurgebied, op de zandgronden van Friesland. Daar is in 2013 ook nog een dier gezien. In 2018 was er een invasie van witsnuitlibellen en in 2019 bleek dat zij zich hadden voortgeplant in Overijssel. Sinds 2019 breidt de oostelijke witsnuitibel zich gestaag uit.

Europa

Vooral in Noordoost-Europa. In Centraal-Europa grotendeels verdwenen of sterk bedreigd, maar lokaal nog aanwezig. Ontbreekt in Zuidoost-Europa en ten zuiden van de Pyreneeën. Tevens afwezig op de Britse Eilanden.

Mondiaal

Oostelijk tot Mongolië en de Kaspische Zee. Niet in Afrika.

Habitat

Vennen en hoogveenplassen.

Waardplant

Bosven

Heideven

Hoogveen

Ven

Benaming

  • Engelse naam Dark Whiteface
    Eastern White-faced Darter
  • Duitse naam Östliche Moosjungfer
  • Franse naam Leucorrhine à front blanc

Meer over de naam

Toelichting Nederlandse naam

Toelichting wetenschappelijke naam
(Gr.) leukoswit, rhiniosneuzig (L.) albuswit, fronsvoorhoofd

Auteursnaam en jaartal
(Burmeister, 1839)

Meer uit dezelfde familie

Doe mee aan de tuinvlindertelling

Heb je een vlinder of libel gespot? Meld het ons! Jouw waarnemingen zijn waardevol voor het behoud van deze insecten. Samen kunnen we hun populaties in kaart brengen en beschermen. Ga naar onze website en deel jouw observaties. Help mee aan het behoud van deze prachtige dieren en draag bij aan de wetenschap van de biodiversiteit.

Waarneming melden