Vliegtijd & gedrag
Verspreiding
Levenscyclus
Venwitsnuitlibel
De larven overwinteren twee keer. Uitsluipen gebeurt van eind april tot begin juli, met de hoogste aantallen in eind mei. Het uitsluipen gebeurt meestal zeer geconcentreerd: in enkele dagen tijd kan het overgrote deel van een populatie uitsluipen. Larvenhuidjes zijn te vinden tot maximaal enkele decimeters hoogte in de oevervegetatie. Als het wijfje, na copulatie, door het mannetje wordt losgelaten gaat het óf direct met eierleggen beginnen en wordt dan door het erboven vliegende mannetje bewaakt tegen andere mannetjes, óf het blijft geruime tijd wachten en begint dan met het afzetten van de eieren, maar dan wordt het niet meer door het mannetje begeleid. Het wijfje vliegt huppelend over de wateroppervlakte, hier en daar met de achterlijfspunt in het water dippend. Ze zet haar eieren ook af in pollen drijvend veenmos (Sphagnum). Bij elke slag worden tien tot twaalf eieren afgezet. Volgens Prenn (1929) bevat een wijfje 500 tot 600 eieren. De eieren zijn ovaalrond met een scherp puntje op de ovale pool; de gellaag om het ei zwelt in het water spoedig op.Overgenomen uit de soortenbank.

Vlinder
Verspreiding
Oostelijk tot en met Siberië. Niet in Afrika.
Benaming
-
Engelse naam
Small Whiteface
White-faced Darter - Duitse naam Kleine Moosjungfer
- Franse naam Leucorrhine douteuse
Meer over de naam
Toelichting Nederlandse naam
Toelichting wetenschappelijke naam
(Gr.) leukoswit, rhiniosneuzig (L.) dubiatwijfelachtig; vanwege de gelijkenis met de noordse witsnuitlibel (Leucorrhinia rubicunda)
Auteursnaam en jaartal
(Vander Linden, 1825)