Vliegtijd & gedrag
Verspreiding in Nederland
Trends
Levenscyclus
Zwervende heidelibel
In Nederland brengen de larven nul of een winter door. In het voorjaar komen zwervende heidelibellen vanuit Zuid-Europa naar Nederland en vindt hier voortplanting plaats. De meeste larven ontwikkelen zich binnen enkele maanden en sluipen in de zomer van hetzelfde jaar nog uit, vooral in de periode eind augustus-begin september. Sommige larven halen dat niet en zijn genoodzaakt te overwinteren. In het voorjaar zijn daarom kleine aantallen uitsluipende zwervende heidelibellen waarneembaar. De najaarsgeneratie (dus de nakomelingen van de immigranten) planten zich nauwelijks voort in Nederland. Het is onduidelijk of zij sterven zonder zich voort te planten, of dat zij terugvliegen naar Zuid-Europa, zoals ook een deel van de Nederlandse atalanta’s en distelvlinders dat doen. De larvenhuidjes zijn meestal tot een hoogte van een halve meter in de oevervegetatie te vinden maar soms wel hoger of wat verder van het water verwijderd. De eieren zijn roodbruin, hebben de vorm van een ellips, zijn 0,5 mm lang en 0,4 mm breed, hebben aan de bovenste pool een tepelvormig uitsteekseltje. Ze zijn omgeven met een gel-achtige substantie, waardoor ze aan voorwerpen waarmede ze in aanraking komen, vastplakken.
Herkenning
Kenmerken
Lengte: 33-40 mm. Poten zwart met gele strepen. Onderkant van de ogen kenmerkend blauwgrijs gekleurd. Meestal een vrij grote gele vlek in de basis van de achtervleugels. Exemplaren met hele kleine of aanzienlijk grotere vlekken komen ook voor. Pterostigma’s geel met dikke zwarte randaders. Zwervers uit Zuid-Europa hebben vaak rode mijten op de vleugeladers. Mannetje: achterlijf recht, zonder verbredingen. Bij uitgekleurde mannetjes is het achterlijf in bovenaanzicht diep rood. In zijaanzicht loopt een onderbroken lijn van zwarte streepjes, maar de onderkant van het achterlijf is niet zwart. De voorste vleugeladers zijn opvallend rood. Op de zijkanten van het borststuk ontstaat een blauwige zweem. Jonge mannetjes lijken qua achterlijfskleur meer op vrouwtjes. Vrouwtje: grondkleur van het achterlijf aanvankelijk citroengeel, later donkergeel tot strokleurig. Achterlijf heeft in zijaanzicht meestal twee vrijwel doorlopende zwarte lengtestrepen, waarvan de bovenste duidelijk onderbroken is en daardoor uit losse streepjes bestaat. Bij oude vrouwtjes raakt de onderkant van het achterlijf zilvergrijs bestoven, waardoor de onderste zwarte lengtestreep niet meer opvalt. De meer centraal geplaatste rij van streepjes blijft wel zichtbaar. Voorste vleugeladers geel. De vorm van de hamulus (mannetjes) en legschede (vrouwtjes) kan uitsluitsel geven bij het determineren van heidelibellen. Het dier moet hiervoor echter worden gevangen en met een loep worden bekeken.
Gelijkende soorten
Gelijkende soorten: Andere heidelibellen, vooral geelvlekheidelibel. Mannetjes kunnen verward worden met de vuurlibel. Meer over gelijkende soorten: Geelvlekheidelibellen hebben ook een oranje vlek in de achtervleugels en een vergelijkbare achterlijfsvorm. De vleugelvlekken zijn bij deze soort echter meestal groter. Geelvlekheidelibellen missen de blauwgrijze onderkant van de ogen en de uitgebreid rood of geel gekleurde aders aan de voorkant van de vleugels. Uitgekleurde mannetjes geelvlekheidelibel hebben een achterlijf dat meer donkeroranje dan dieprood is gekleurd en ze missen de blauwige zweem op de zijkanten van het borststuk. Vrouwtjes geelvlekheidelibel hebben een vergelijkbaar patroon van strepen op de zijkant van het achterlijf, maar de bovenste streep is vrijwel niet onderbroken.
Uiterlijk van de larve
Lengte: 15 - 20 mm. Vrij kleine korenbout zonder rugdoornen en met een korte zijdoorn op segment 9. Onder vergroting is te zien dat het op de grote buikplaat (Mesosterniet)minder dan 5 borstelharen heeft.De larvenbhuidjes zijn verder variabel van kleur met opvallende banden in de lengterichting op de rug.
Verwarring met andere larven
Te onderscheiden van alle andere heidelibellen (sympetrum-soorten) door het ontbreken van de rugdoornen. Verwarring is mogelijk met de Vuurlibel, omdat deze ook geen rugdoornen heeft, maar deze heeft op achterrand sterniet 7 en 8 een rij borstelharen. (soortenbank.nl)
Foto's
Larve
Libel
Habitat
Verspreiding
Vliegtijd en gedrag
Van half mei tot eind oktober, met een piek in het voorjaar en een piek in de nazomer. De precieze timing van de pieken verschilt per jaar en is afhankelijk van de periode waarin de meeste zwervers uit Zuid-Europa in Nederland arriveren. Meestal is dit in de eerste helft van juni. De tweede (kleinere) piek volgt ongeveer drie maanden later en bestaat voor een groot deel uit nakomelingen van de zwervers. Dit is meestal in eind augustus en begin september. Jonge zwervende heidelibellen trekken weg van het voortplantingswater en komen daar in de meeste gevallen waarschijnlijk niet meer terug. Ze gaan op zoek naar nieuwe voortplantingsplaatsen. Geslachtsrijpe mannetjes die bij het water zijn aankomen gedragen zich actiever en agressiever dan de meeste andere heidelibellen. Hun gedrag lijkt meer op dat van de vuurlibel. Vanaf vaste uitkijkposten langs de oever maken ze snelle patrouillevluchten over het water. Andere mannetjes worden agressief achtervolgd en verjaagd. Vrouwtjes worden gegrepen voor de paring. De eitjes worden in tandempositie al vliegend afgezet. Het vrouwtje doopt daarbij ritmisch haar achterlijfpunt in het water. Mocht de tandem verbroken worden, dan gaat het vrouwtje alleen verder.
Mobiliteit
Zeer mobiele soort, befaamd door zijn zwerfgedrag. Jonge dieren leggen vaak grote afstanden af.
In Nederland
Ja
Regionaal
Wordt verspreid door heel Nederland waargenomen, maar de meeste waarnemingen komen van de binnenlandse zandgronden en de duinen. In Groningen en Friesland nog schaars.
Europa
Zuidelijke soort, die zijn areaal de laatste jaren flink naar het noorden heeft uitgebreid. De noordgrens van het areaal loopt nu door Ierland, Schotland, Noord-Duitsland, Polen, Wit-Rusland en de Oekraïne. In het noordelijk deel van zijn verspreidingsgebied wisselen de aantallen van jaar tot jaar sterk, afhankelijk van het voorkomen van invasies. In Zuid-Europa een zeer algemene soort met meerdere generaties per jaar.
Mondiaal
Wijd verbreid in Europa, Azië en Afrika.