Vliegtijd & gedrag
Verspreiding in Nederland
Trends
Levenscyclus
Gevlekte witsnuitlibel
De larven overwinteren twee keer. Uitsluipen gebeurt van eind april tot eind juni, maar vooral in mei en begin juni. De larvenhuidjes zijn meestal tot enkele decimeters hoogte in de oevervegetatie te vinden. Het wijfje begint na de copulatie óf direct met eierleggen òf vliegt weg om later naar het water terug te komen. Het eierleggende wijfje wordt door het mannetje bewaakt; hij jaagt andere mannetjes, ook die van andere libellensoorten zoals Libellula quadrimaculata, weg. Wanneer een bewakend mannetje ontbreekt, zoekt een wijfje verborgen plekjes dicht langs de oever op om ongestoord te kunnen leggen. Het wijfje tipt de eieren af op het wateroppervlak door met het achterlijf te slaan (Robert, 1958). Eieren worden ook wel in de schemering gelegd, vooral bij een bedekte hemel (Wesenberg-Lund, 1913; Kiauta, 1964a).Overgenomen van de soortenbank"
Herkenning
Kenmerken
Lengte: 32-39 mm. Grootste en meest robuuste witsnuitlibel. Achterlijf zwart met lichtere vlekken (geel, rood of bruinrood, afhankelijk van geslacht en leeftijd). Deze vlekken zijn groot en beslaan bijna de gehele bovenzijde van de segmenten. De vlek op segment 7 is in alle gevallen geel. Achterlijfsaanhangselen en pterostigma’s zwart. Mannetje: bij uitgekleurde mannetjes zijn de achterlijfsvlekken verkleurd van geel naar donkerrood, maar de vlek op segment 7 blijft opvallend geel. Jonge mannetjes lijken op vrouwtjes. Vrouwtje: grote, brede gele vlekken op het achterlijf. Bij oudere vrouwtjes worden de achterlijfsvlekken oranjegeel, behalve de vlek op segment 7: die blijft helder geel. De vorm van de hamulus (mannetjes) en legschede (vrouwtjes) kan uitsluitsel geven bij het determineren van witsnuitlibellen. Het dier moet hiervoor echter worden gevangen en met een loep worden bekeken.
Gelijkende soorten
Gelijkende soorten: Andere witsnuitlibellen, vooral vrouwtjes noordse witsnuitlibel. Meer over gelijkende soorten: De achterlijfstekening komt het meest overeen met die van vrouwtjes noordse witsnuitlibel. De vlekken van noordse witsnuitlibel zijn iets kleiner en smaller, maar bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal is dat in het veld soms moeilijk te beoordelen. De vlekken van noordse witsnuitlibel blijven eenkleurig, terwijl bij uitgekleurde vrouwtjes gevlekte witsnuitlibel de vlek op segment 7 iets helderder geel is dan op de andere segmenten. Uitgekleurde mannetjes gevlekte witsnuitlibel zijn door de opvallende gele vlek eigenlijk niet met andere soorten te verwarren.
Uiterlijk van de larve
Lengte 19-23 mm. Vrij kleine maar fors ogende korenbout met een korte zijdoorn op segment 9. Het heeft ook bandering over de breedterichting op de buikzijde, maar deze kan ook zwak aanwezig zijn of is juist zo ontwikkeld dat de gehele buikzijde zwart is, dus bandering op buikzijde is erg variabel. Ook heeft het een rugdoorn op segment 8.De gevlekte wintsnuitlibel is verder niet alleen op de buikzijde maar in zijn geheel variabel van kleur en tekening.
Verwarring met andere larven
Het verschil met de noordse witsnuitlibel en venwitsnuitlibel is moeilijk omdat deze soorten ook een korte zijdoorn hebben op segment 9, echter deze soorten hebben geen rugdoorn op segment 8. Het verschil met de sierlijke witsnuitlibel die ook duidelijke bandering heeft op de buikzijde is de zijdoorn op segment 7 die bij de gevlekte witsnuitlibel afwezig is.
Foto's
Larve
Libel
Habitat
Verspreiding
Vliegtijd en gedrag
Eind april tot en met eind juli, met een piek in mei en de eerste helft van juni. Jonge gevlekte witsnuitlibellen vliegen weg van het water, soms zelfs ver weg, en zijn te vinden op allerlei beschutte plekken. Geslachtsrijpe mannetjes bezetten zitposten aan de waterkant en verjagen andere mannetjes die in de buurt komen. Voorbijvliegende vrouwtjes worden direct gegrepen voor de paring. Het vrouwtje zet de eitjes al vliegend af, op plaatsen met veel waterplanten. Vaak wordt ze hierbij bewaakt door het mannetje dat vlak boven haar blijft vliegen. Het komt echter ook voor dat het vrouwtje ervoor kiest om de eitjes op een later tijdstip af te zetten, zonder de aanwezigheid van een mannetje.
Mobiliteit
Mobiele soort, die goed kan zwerven en op allerlei plekken kan opduiken.
In Nederland
Ja
Regionaal
Zwaartepunt van de verspreiding ligt in de laagveengebieden van Noordwest-Overijssel, aangrenzend Friesland en het Vechtplassengebied. Daarnaast wordt de gevlekte witsnuitlibel steeds vaker waargenomen bij vennen op de hoge zandgronden en in de duinen van Noord-Holland.
Europa
Voornamelijk Nederland, Duitsland, Polen, Baltische Staten, Wit-Rusland en Oekraïne. Lokaal in Noorwegen, Zweden, Finland en Denemarken. Verspreidingsgebied in Midden- en Zuidoost-Europa (tot in Turkije) sterk verbrokkeld. De hoge aantallen in enkele Nederlandse populaties zijn uniek in Europa.
Mondiaal
Oostelijk tot Siberië en Mongolië. Niet in Afrika.