Vliegtijd & gedrag
Begin oktober-half december in één generatie. Het begin en het eind van de vliegtijd hangen af van de weersomstandigheden. De mannetjes komen goed op licht. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes kunnen in het donker worden gevonden door de waardplanten af te zoeken.
- Snel naar
- Waarnemingen
- Levenscyclus
Verspreiding
Levenscyclus
Berkenwintervlinder
Rups: april-juni. De rups verpopt zich in de grond. De soort overwintert als ei op de waardplant.

Rups

Vlinder
Verspreiding
In Europa vooral in berggebieden, hier komt de verbreiding overeen met die van rode beuken. In Noord-Europa tot Noord-Scandinavië, in het oosten en zuiden tot de Oekraïne en Turkije.
Benaming
- Engelse naam Northern Winter Moth
- Duitse naam Buchen-Frostspanner
- Franse naam la Cheimatobie du hêtre
- Oud Nederlandse naam wintervlinder
-
Synoniemen
Operophtera boreata
Cheimatobia boreata
Meer over de naam
Toelichting Nederlandse naam
Deze spanner vliegt in de wintermaanden en berk is een belangrijke waardplant van deze soort. Meer over Nederlandse namen
Toelichting wetenschappelijke naam
Operophtera: een foute schrijfwijze van Oporopthera. Opora is fruit en phtheiro is beschadigen, vernietigen; vanwege de schade die de rups van de kleine wintervlinder kan veroorzaken aan fruitbomen.fagata: Fagus is het plantengeslacht beuk. De rups leeft echter vooral op berk en roosachtigen.
Auteursnaam en jaartal
(Scharfenberg, 1805)
Trends
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd.De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben.Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld.De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar.Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Herkenning
Voorvleugellengte: 14-18 mm. Het mannetje heeft een vrij licht gekleurde voorvleugel met een enigszins zijdeachtige glans; de achtervleugel is witachtig. De vleugelstompjes van het vrouwtje reiken tot halverwege het achterlijf en hebben duidelijk zichtbare, vrij brede zwarte bandjes.