Vliegtijd & gedrag
Begin augustus-november en na de overwintering maart-half mei in één generatie. De vlinders zijn vanaf de schemering actief; in het najaar bezoeken ze bloemen van klimop en overrijpe bramen, in het voorjaar wilgenkatjes. De vlinders komen zowel op licht als op smeer.
- Snel naar
- Waarnemingen
- Levenscyclus
Verspreiding
Levenscyclus
Bruine essenuil
Rups: half april-juni. De rups maakt een stevige cocon in de grond, waarin na één tot twee maanden de verpopping plaatsvindt. De soort overwintert als vlinder, verborgen achter losse boomschors of op een andere beschutte plaats. De paring vindt plaats in het voorjaar.

Rups

Vlinder
Verspreiding
Lokaal en verbrokkeld in Noordwest-Afrika (Markklo, Algerije), Zuid- en Midden-Europa en Voor-Azië. Naar het noorden tot Oost-Engeland, Denemarken, Midden-Polen, Roemenië, de Krim en de Kaukasus, naar het zuiden tot Turkije en Irak. In Noord-Afrika en Voor-Azië en mogelijk ook op de Balkan, vliegt ssp. wiltshirei (1962).
Benaming
- Engelse naam Tawny Pinion
- Duitse naam Schmalflügelige Holzeule
- Franse naam la Xyline du frêne
-
Synoniemen
Xylina semibrunnea
Xanthia semibrunnea
Meer over de naam
Toelichting Nederlandse naam
De belangrijkste waardplant van de bruine essenuil is de gewone es. De vlinder is wel lichtbruin, maar de reden dat bruin aan de soortnaam werd toegevoegd is klankverwantschap met de Latijnse soortnaam. Meer over Nederlandse namen
Toelichting wetenschappelijke naam
Lithophane: lithos is een steen en phaino, phan is blijken te zijn; de vlinder vertoont gelijkenis met een steen en valt in rust daardoor nauwelijks op (hoewel de soorten uit dit geslacht vaker op een paaltje of takje zitten te rusten). semibrunnea: semi- is half en brunneus is bruin; de helft van de vluegel die aan de voorrand ligt is lichter dan de andere helft.
Auteursnaam en jaartal
(Haworth, 1809)
Trends
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd.De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben.Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld.De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar.Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Herkenning
Voorvleugellengte: 16-20 mm. In rusthouding lijkt deze uil sterk op een afgebroken takje of een stukje schors. De voorvleugels zijn relatief smal en hebben een relatief rechte voorrand. Tussen de vleugels is in rusthouding een zwartachtige, vaak blauw glanzende rugstreep zichtbaar waarop zich tenminste twee duidelijke haarbosjes bevinden. Dezelfde kenmerkende kleur is doorgaans ook aanwezig op de puntige schouders, inclusief de dikke lijnen die van hieruit uitlopen in het wortelveld, en op de tussenliggende kamvormige kuif die over het borststuk loopt. De voorvleugel heeft een geelbruine grondkleur, vooral bij de voorrand zichtbaar als een lichte strokleurige zone. Naar de binnenrand toe gaat deze kleur over in donkerbruin, vooral in het binnenveld vlekkerig vermengd met zwartachtige tinten. Hierdoor is in rusthouding over beide vleugels een grote donkere vlek zichtbaar. Hierdoor niet altijd goed zichtbaar, maar kenmerkend is de zwarte baan die vanuit de binnenrandhoek parallel aan de binnenrand het middenveld inloopt, daar doorsneden door een lichte, ruwweg S-vormige lijn. De niervlek en ringvlek zijn vaag zichtbaar door hun iets lichtere kleur, vooral van de omtrek. Soms komen lichtere of meer grijs getinte vlinders voor.