Vliegtijd & gedrag
Juni-begin augustus in één generatie. De vlinders vliegen ´s nachts en komen in kleine aantallen op licht.
- Snel naar
- Waarnemingen
- Levenscyclus
Verspreiding
Levenscyclus
Eikenblad
Rups: september-juni. De rups foerageert ´s nachts; in een later stadium rust hij overdag laag tegen een stam en verpopt zich in een stevige cocon dicht bij de grond, vastgehecht aan de vegetatie. De soort overwintert als jonge rups.

Ei-afzet

Rups

Cocon

Vlinder
Verspreiding
Van het noorden van het Iberisch schiereiland via West-Europa inclusief de Britse eilanden oostwaarts via het gematigde en deels het subtropische gebied naar Oost-Azië (Japan, China, Korea). De noordelijke grens loopt over Zuid-Scandinavië en de zuidelijke via het Middellandse Zeegebied (niet in Noord-Afrika) tot de Zwarte Zee.
Benaming
- Engelse naam Lappet
- Duitse naam Kupferglucke
- Franse naam la Feuille-Morte du chêne
- Oud Nederlandse naam eikenbladvlinder
- Synoniemen Lasiocampa quercifolia
Meer over de naam
Toelichting Nederlandse naam
Linnaeus vond van deze soort dat de vlinder in rust gelijkenis vertoonde met een eikenblad. Meer over Nederlandse namen
Toelichting wetenschappelijke naam
Gastropacha: gaster is een buik en pakhus is dik. Gedoeld wordt op het dikke lijf van de vlinder. Macleod dacht aan een relatie met phakos, een linze, maar dat is wel erg ver gezocht.quercifolia: Quercus is een eik en folium is een blad. Linnaeus heeft het hier niet over een waardplant maar over de gelijkenis van een rustende vlinder met een blad.
Auteursnaam en jaartal
(Linnaeus, 1758)
Trends
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd.De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben.Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld.De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar.Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Herkenning
Voorvleugellengte: 28-42 mm. De grote afmetingen, vooral van het vrouwtje, de oranje- tot purperbruine kleur, de opvallend geschulpte achterrand van de vleugel en de vooruitstekende palpen onderscheiden deze soort van de meest verwante soorten. De dwarslijnen bestaan uit doorgaans geheel ononderbroken lijnen waarvan de buitenste dwarslijn en de golflijn opvallend geschulpt zijn. Soms komen exemplaren voor met een donkerder, meer grijze kleur met een paarse tint; het voorste deel van de achtervleugel is echter altijd opvallend oranjebruin.