Vliegtijd & gedrag
Begin mei-half september in één of twee generaties. De vlinders worden soms overdag gezien, rustend op de bovenkant van bladeren van adelaarsvaren of andere planten. Ze komen op licht.
- Snel naar
- Waarnemingen
- Levenscyclus
Verspreiding
Levenscyclus
Gele oogspanner
Rups: juni-september. De soort overwintert als gordelpop aan een blad, stam of stengel.

Ei-afzet

Rups

Cocon

Vlinder
Verspreiding
Van het Iberisch Schiereiland via West- en Midden-Europa inclusief de Britse eilanden naar het oosten tot Zuid-Rusland; ook Italië, de Balkan, Klein-Azië en Noord-Iran; in het noorden tot de Baltische landen en in Zuid-Scandinavië tot Uppland (Zweden).
Benaming
- Engelse naam Clay Triple-lines
- Duitse naam Rotbuchen-Gürtelpuppenspanner
- Franse naam la Phalène trilignée
-
Synoniemen
Ephyra linearia
Cosymbia linearia
Zonosoma linearia
Ephyra trilinearia
Zonosoma trilinearia
Meer over de naam
Toelichting Nederlandse naam
Oogspanners hebben alle een meer of minder duidelijk oog op de voorvleugels. De vlinder van deze soort is de meest gele van de oogspanners. Meer over Nederlandse namen
Toelichting wetenschappelijke naam
Cyclophora: kuklos is een ring en phoreo is dragen. De discale vlekken op de voorvleugels van een aantal soorten.linearia: linea is lijn, de donkere mediale lijn op de vleugel.
Auteursnaam en jaartal
(Hübner, 1799)
Trends
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd.De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben.Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld.De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar.Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Herkenning
Voorvleugellengte: 14-16 mm. Vlinders van de eerste generatie zijn goed te herkennen aan het feit dat de tekening bestaat uit slechts drie grijze tot roodachtig grijze centrale dwarslijnen en een franjelijn, op de verder effen en nagenoeg onbespikkelde voor- en achtervleugel. De grondkleur varieert van bleek bruinachtig tot soms warm oranjeachtig geel. De binnenste- en de buitenste dwarslijn zijn nogal dun en soms slechts als een rij kleine puntjes zichtbaar. De middelste dwarslijn is juist dik en opvallend. Duidelijke oogjes ontbreken doorgaans; in plaats daarvan zijn vaak wel kleine witte vlekjes aanwezig. De vlinders van de tweede generatie zijn gewoonlijk iets kleiner en hebben een scherpere voorvleugelpunt. De vleugels zijn fijn maar duidelijk bespikkeld en bruiner van kleur of duidelijk rozeachtig bruin. De middelste dwarslijn is diffuser en minder uitgesproken dan die van voorjaars- vlinders. De tweede generatie heeft wel, met name op de achtervleugel, duidelijke donker omrande oogjes.