Vliegtijd & gedrag
Half juni-half augustus in één generatie. Net uitgekomen vlinders verlaten snel het mierennest, klimmen in een takje of grasstengel en beginnen dan pas met het oppompen van de vleugels. De vlinders voeden zich vooral met nectar van gewone dophei. De mannetjes houden karakteristieke, zigzaggende patrouillevluchten vlak boven de vegetatie.
- Ga direct naar
- Levenscyclus
- Herkenning
- Foto's
- Habitat & Waardplanten
Verspreiding in Nederland
Trends
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Levenscyclus
Gentiaanblauwtje
Rups: begin augustus-begin juli. De jonge rups eet zich vanuit het eitje direct de bloem in en eet vooral van het vruchtbeginsel; het lege eitje blijft duidelijk zichtbaar achter op de bloemknop. Na een dag of tien laat de rups zich op de grond vallen en wacht tot hij wordt meegenomen door een bossteekmier (Myrmica ruginodis) of een moerassteekmier (M.scabrinodis). De soort overwintert als rups in het mierennest en daar vindt ook de verpopping plaats.
ei-afzet
Op zoek naar een geschikte plek om eitjes af te zetten, fladdert het vrouwtje laag boven de vegetatie. De eitjes worden afgezet op zowel grote als kleine knoppen. Uit de gegevens van Landelijk Meetnet Vlinders blijkt dat gemiddeld iets meer dan twee eitjes per knop worden afgezet. Soms zet een vrouwtje twee tot vier eitjes één voor één af op dezelfde plant, maar dit gebeurt waarschijnlijk alleen in geval van legnood, bijvoorbeeld door aanhoudend slecht weer. Soms leggen ook nog andere vrouwtjes de eitjes op dezelfde plant. Het maximaal aantal getelde eitjes op één knop is zelfs 81 eitjes. In het begin van de vliegtijd zetten de vrouwtjes de eitjes af op planten die dicht bij de nesten van de waardmier groeien. Later in het seizoen, als de gentianen op deze plaatsen vol met eitjes zitten, worden de eitjes ook op planten afgezet die verder van deze nesten groeien.
rups en verpopping
De rups eet zich vanuit het eitje direct de bloem in en voedt zich met de zachte delen, zoals het vruchtbeginsel. Het witte, lege hulsje van het eitje blijft echter nog lange tijd aanwezig en is eenvoudig te zien. Uit al deze eitjes groeien slechts enkele rupsen op tot het vierde stadium. Deze rupsen laten zich na circa tien dagen op de grond vallen en wachten daar tot ze worden gevonden door een bossteekmier Myrmica ruginodis of een moerassteekmier M. scabrinodis. De meeste rupsen laten zich vroeg in de avond vallen, want juist dan zijn de mieren het meest actief. De rups scheidt een stof af die de mier oplikt, waarna de rups wordt meegenomen naar het nest, de rups wordt vooral meegenomen omdat ze chemisch zeer sterk lijkt op een mierenlarve. Daar wordt hij behandeld als een eigen larve. Wanneer er eenmaal een rups in het nest is opgenomen, blijkt een volgende sneller te worden geaccepteerd. In het mierennest laat de rups zich voeden door de mierenwerksters met stukjes insectenprooien of met opgebraakt voedsel, hoewel soms ook wel van het mierenbroed wordt gegeten. Het gentiaanblauwtje volgt hiermee een zgn. koekoekstrategie. De rups verpopt zich het volgend voorjaar in dit nest. In één mierennest zijn maximaal twaalf volwassen rupsen of poppen gevonden.
vlinders
In juni of juli komt de vlinder vroeg in de ochtend uit de pop. Als er mieren actief zijn, vallen deze de vlinder agressief aan. Snel rent de verse vlinder uit het mierennest en klimt meteen in een takje of grasspriet, uit het zicht van de mieren. Dan pas worden de vleugels opgepompt. Het aantal vlinders op de vliegplaatsen kan onder optimale omstandigheden vrij hoog zijn, tot 64 individuen per hectare, maar meestal worden slechts enkele vlinders waargenomen. Gentiaanblauwtjes voeden zich vooral met nectar van gewone dophei. Mannetjes houden karakteristieke, zigzaggende patrouillevluchten vlak boven de vegetatie. Als het mannetje een vrouwtje vindt, landt hij vlak naast haar. Er wordt nauwelijks gebaltst en de paring duurt ongeveer een uur. Als het vrouwtje niet wil paren, vliegt het mannetje al na enkele minuten weer verder."
Herkenning
Kenmerken vlinder
Voorvleugellengte: circa 17 mm. Bij het mannetje is de bovenkant van de vleugels blauw zonder vlekken. Het vrouwtje is grijsbruin met onduidelijke vlekken en soms een blauwe bestuiving. De onderkant van de vleugels is licht grijsachtig bruin met twee rijen witomrande zwarte vlekken.
Gelijkende soorten vlinder
Zowel het mannetje als het vrouwtje van het pimpernelblauwtje heeft zwarte vlekken op de bovenkant van de vleugels; het vrouwtje is bovendien contrastrijker getekend. Zie ook het tijmblauwtje.
Foto's
Ei-afzet
Rups
Vlinder
Museum
Verspreiding
Zeldzaamheid
Een zeldzame standvlinder die lokaal voorkomt op de zandgronden in Zuid-, Midden- en Noordoost-Nederland.
Mobiliteit
Het gentiaanblauwtje is een honkvaste vlinder die nauwelijks zwerft. Zelden worden vlinders op meer dan enkele honderden meters van een vangplaats teruggevonden. Er zijn maar enkele voorbeelden van kolonisaties op grotere afstand van bekende populaties, zoals de kolonisatie van de Plateaux (NB) (dichtstbijzijnde populatie op 1700 meter) en van de Lankheet (Ov) (dichtstbijzijnde populatie op 800 meter). In Vlaanderen is mogelijk op zeven kilometer afstand een gebied gekoloniseerd en er heeft een populatie op Terschelling, in de duinen bij Den Haag en in het Groene Hart bij Zegveld gevlogen.
Regionaal
In Nederland was het gentiaanblauwtje aan het begin van de twintigste eeuw een vrij algemene standvlinder van de zandgronden. Daarnaast vloog de soort op enkele plaatsen in de duinen, in Zuid-Limburg en het veenweidegebied. Tot 1965 lijkt het voorkomen van deze soort min of meer stabiel te zijn geweest. Tussen 1965 en 1980 verslechterde de stand snel en verdween ongeveer tweederde van de populaties. Zo verdween hij in deze periode uit de duinen en bij Zegveld (UT) en ging het sterk achteruit in het dal van de IJssel, de Gelderse Vallei, de beekdalen van Winterswijk, Salland, Midden-Twente en het Maasdal. Tussen 1990 en 2000 verdwijnen ongeveer vijf à zes populaties per jaar en halveert de stand van bijna 160 in 1990 naar 90 populaties in 2000 en 15 in 2023.
Europa
De soort is ook in Europa kwetsbaar; de afgelopen 25 jaar is hij met 20 tot 50% achteruit gegaan. De soort staat op de Vlaamse, Waalse en Duitse Rode Lijst.
Mondiaal
Het gentiaanblauwtje komt voor van West-Spanje tot Mongolië en van Zuid-Zweden tot de Balkan.