Vliegtijd & gedrag
Eind mei-half augustus in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
- Snel naar
- Waarnemingen
- Levenscyclus
Verspreiding
Levenscyclus
Gewone stofuil
Rups: juli-april. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag diep in de vegetatie. De soort overwintert als rups en verpopt zich in een stevige cocon in de grond.

Rups

Cocon

Vlinder
Verspreiding
In heel Europa en West-Azië; in Scandinavië tot aan de poolcirkel en in Azië tot Oost-Siberië.
Benaming
- Duitse naam Gelbbraune Staubeule
- Franse naam la Noctuelle de la morgeline
-
Synoniemen
Hoplodrina alsines
Caradrina alsines
Caradrina sericea
Meer over de naam
Toelichting Nederlandse naam
Stofuilen hebben een vale zandkleur. De vleugelschubben laten makkelijk los en na het vastpakken van de vlinder blijft een stofvlekje op de vingers achter.In ons land is dit een gewone soort. Meer over Nederlandse namen
Toelichting wetenschappelijke naam
Hoplodrina: hoplon is een wapen en het achtervoegsel -drina geeft aan dat er nauwe relatie is met het genus Caradrina. Alleen het genitaal 'wapen' verschilt.octogenaria was vroeger alsines) Stellaria alsine is moerasmuur, een van de voedselplanten van deze polyfage soort.
Auteursnaam en jaartal
(Goeze, 1781)
Trends
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd.De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben.Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld.De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar.Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Herkenning
Voorvleugellengte: 14-16 mm. De voorvleugel van deze uil heeft een stompe vleugelpunt en een warmbruine of geelbruine grondkleur; het vrouwtje is over het algemeen donkerder en meer glanzend dan het mannetje. Kenmerkend is de grijze bestuiving waardoor het lijkt alsof er een laagje stof op de vleugel ligt (net als de verwante soorten dankt deze uil daaraan zijn Nederlandse naam). Over de voorvleugel lopen twee donkere dwarsbandjes: vaak een opvallende donkere middenschaduw en een aan één zijde vaag begrensd bandje langs de binnenzijde van de lichte golflijn. De binnenste dwarslijn is vrij grof geschulpt, de buitenste dwarslijn is regelmatiger en fijner geschulpt. Op elk van de uitsteeksels van de geschulpte dwarslijnen ligt vaak een verdikking, die samen zichtbaar zijn als een rij stippen; vooral bij de buitenste dwarslijn is dit vaak het geval. De centrale dwarslijnen blijven ook bij afgevlogen exemplaren altijd goed zichtbaar. De ringvlek, die in vergelijking met de andere Hoplodrina-soorten klein is, en de smalle, soms licht gebogen niervlek zijn altijd duidelijk donkerder dan de ondergrond en hebben een lichte omlijning. De achtervleugel van het mannetje is vuil bruinachtig grijs, die van het vrouwtje is donkerder en meer gelijkmatig grijs.