Vliegtijd & gedrag
Eind april-half juli in één generatie. De vlinders voeden zich met nectar van onder andere wilde lijsterbes, sporkehout, rode bosbes, dopheide en braam. De mannetjes scholen vaak samen in een één tot twee meter hoge struik. De uiterste vliegdata zijn 11 maart en 5 september.
- Ga direct naar
- Levenscyclus
- Herkenning
- Foto's
- Habitat & Waardplanten
Verspreiding in Nederland
Trends
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Levenscyclus
Groentje
Eind mei-begin augustus. De rupsen eten van de bloemknoppen van braam, van het jonge blad en de vruchten van sporkehout, van de knoppen en de bladeren van struikhei, dophei en bosbes en van de groeipunten en de bloemen van bijvoorbeeld brem en heidebrem. De verpopping vindt plaats in de strooisellaag; de soort overwintert als pop.
ei-afzet
Een vrouwtje dat op zoek is naar een plaats om eitjes af te zetten, fladdert traag rond. Regelmatig landt ze om te onderzoeken of een bepaalde plant geschikt is. Afhankelijk van de waardplant zet zij een eitje af op het uiteinde van een jong blaadje of in een bloemknop.
rups en verpopping
Wanneer de rups uit het eitje komt, eet hij zich in het plantenweefsel. Later leeft de rups meer op de plant maar is ook dan moeilijk te vinden. Soms zijn rupsen kannibalistisch en eten kleinere soortgenoten. Hoewel de rupsen honingklieren hebben, scheiden ze geen zoetigheid af en zijn dus onaantrekkelijk voor mieren. Daarentegen is de pop wel geliefd bij mieren, mogelijk door het piepende geluid dat hij kan maken. De verpopping vindt plaats in de strooisellaag. Vaak nemen mieren de pop mee naar hun nest of bedekken hem met strooiseldeeltjes. Daar overwintert hij.
vlinders
Vanaf april vliegen de vlinders. De dichtheid is hoog, circa 10 tot 48 vlinders per hectare. Ze voeden zich met nectar van een klein aantal planten, zoals wilde lijsterbes, sporkehout, rode bosbes, dopheide en braam. Gemiddeld besteden vlinders per dag 18% van de actieve periode aan het zoeken naar voedsel. De mannetjes schuilen vaak samen in een één tot twee meter hoge struik. Doorgaans wordt hiervoor elk jaar dezelfde struik gebruikt. Het mannetje zit daar stil op een uitkijkpost en stort zich plotseling op een passerende vlinder, eventueel gevolgd door andere mannetjes. Is de langsvliegende vlinder eveneens een mannetje, dan vliegen de rivalen spiraalsgewijs om elkaar heen totdat eentje verdwijnt. Vrouwtjes worden vasthoudend achtervolgd. Als een mannetje wegvliegt, neemt een ander mannetje vaak zijn plek in. Deze stoelendans zorgt ervoor dat de mannetjes regelmatig van plaats wisselen in dezelfde struik.
Herkenning
Kenmerken vlinder
Voorvleugellengte: circa 14 mm. De bovenkant van de vleugels is effen bruin en de onderkant van de vleugels effen groen. Bij afgevlogen vlinders is de groene kleur op de onderkant van de vleugels soms gedeeltelijk verdwenen. Aan de achtervleugel bevindt zich een klein staartje.
Kenmerken rups
Tot 15 mm; lichaam vrij breed en plomp, naar de uiteinden afgeplat, de segmenten sterk ingesneden; groen met over het midden van de rug een donkere lengtestreep, van waaruit geelachtig witte en donkergroene, schuine lijnen ontspringen; over de spiracula loopt een geelachtige of witachtige streep; kop bruin, gedeeltelijk in het lichaam teruggetrokken.
Foto's
Ei-afzet
Rups
Cocon
Vlinder
Museum
Habitat
Verspreiding
Zeldzaamheid
Een vrij schaarse standvlinder die lokaal voorkomt op de zandgronden. De laatste jaren breidt de soort zich enigszins uit naar het noorden; van Texel, Vlieland en Terschelling komen steeds meer waarnemingen. In het westen van het land wordt het groentje nauwelijks waargenomen.
Mobiliteit
Het groentje is doorgaans weinig mobiel. Kleine afstanden kan de vlinder wel afleggen en soms vliegt hij in tuinen of bermen op enkele honderden meters van bekende populaties. Soms vliegt hij grotere afstanden wat bijvoorbeeld blijkt uit de recente vestigingen op Texel en Vlieland.
Regionaal
In Nederland was het voorkomen tussen 1900 en 1960 min of meer stabiel. In de jaren zestig werd de stand in enkele jaren gehalveerd. De periode daarna was het voorkomen weer min of meer stabiel, maar op een lager niveau dan voor 1960. In de jaren negentig heeft het groentje zich enigszins uitgebreid in Noord-Nederland. Deze trend zet zich nog steeds voort. Zo wordt de soort op meer plaatsen in Oost-Groningen gevonden en komt hij sinds 1998 op Texel en Vlieland voor waar hij snel toeneemt. Sinds 2001 vliegen er ook groentjes bij Den Helder. Daar staat tegenover dat hij in korte tijd vrijwel verdwenen is uit de Achterhoek en het noorden van Brabant. In totaal gaat hij licht achteruit. Het groentje is nu een vrij schaarse standvlinder van de duinen, de zandgronden en Limburg.
Europa
Op Europese schaal is het groentje niet bedreigd en over het algemeen is het voorkomen stabiel. De soort staat op de Vlaamse Rode Lijst. In Duitsland zit hij in de categorie ‘bijna bedreigd’.
Mondiaal
Het groentje komt voor van Ierland tot Oost-Azië en van Noord-Scandinavië tot Noord-Afrika.