Vliegtijd & gedrag
Begin juni-begin augustus in één generatie. De vlinders voeden zich eerst vooral met honingdauw en sap van bloedende bomen en leven hoog in de bomen. De mannetjes komen soms naar de grond om te drinken van plassen, kadavers en soms zelf bezwete mensen. Er worden zelden meerdere vlinders bij elkaar gezien.
- Snel naar
- Waarnemingen
- Levenscyclus
Verspreiding
Levenscyclus
Grote weerschijnvlinder
Rups: eind juli-eind juni. Jonge rupsen eten op een karakteristieke manier van het blad van de waardplant aan beide zijden van de nerf. De soort overwintert als halfvolgroeide rups in de vork van twijgen of in een groef tussen schors van de waardplant. De verpopping vindt hoog in de boom plaats. ei-afzetDe eitjes worden op de zonnigste momenten van de dag hoog in de bomen op beschaduwde bladeren afgezet. Dat moet niet alleen een warm plekje zijn, ook moet de luchtvochtigheid er hoog zijn. Daarom staan geschikte bomen op zonnige, beschutte plaatsen. Zij zetten de eitjes afzonderlijk af op de bovenkant van oude blaadjes in vier tot vijf meter hoge wilgen. Dit is vooral het geval bij kleine inhammen langs brede bospaden en bij luw gelegen bosranden. rups en verpoppingDe jonge rups eet op een karakteristieke manier van het blad aan beide zijden van de hoofdnerf. Hij rust parallel aan de middennerf met de kop in de richting van het steeltje. Begin november verkleurt de rups van groen naar bruin en overwintert in de vork van twijgen of in groeven tussen schors van de waardboom. Afhankelijk van het weer, begint de rups tussen eind maart en begin mei weer te eten. Hij kleurt dan opnieuw groen en verpopt zich later hoog in de boom. De pop hangt aan de onderzijde van een blad, waarvan de stengel met spindraden is verstevigd.vlindersEind juni verschijnen de eerste vlinders die zich vooral voeden met honingdauw en sap van bloedende bomen. Ze worden geregeld lastiggevallen door wespen en andere insecten die ook op deze zoetigheid afkomen. De dichtheid is laag: circa 0,25 tot 4 exemplaren per hectare. Doorgaans wordt maar één vlinder op een vliegplaats gezien en slechts drie keer zijn er meer dan vijf vlinders op een dag gemeld (Vijlnerbos (Limburg), de Kampina (Noord-Brabant) en het Korenburgerveen (Gelderland).Mannetjes komen vooral ´s ochtends naar beneden en zoeken dan naar een geschikt territorium. Deze territoria liggen vaak rond markante, hoge bomen in de bosrand en soms wordt jaren achtereen dezelfde boom gebruikt. De buitenste takken dienen vaak als uitzichtpunt en indringers worden verjaagd.Maagdelijke vrouwtjes vliegen ´s middags naar zulke bomen om mannetjes te ontmoeten en lokken hen mee naar de boomkruin om te paren. Tijdens de paring draagt het mannetje niet alleen sperma maar ook zout over, zodat de eitjes zich beter kunnen ontwikkelen. Mannetjes komen daarom regelmatig naar de grond om hun zoutvoorraad aan te vullen. Ze likken dan van wegen, sap van kadavers - soms zelfs van bezwete mensen - en kunnen worden gelokt met stinkende kazen. Vrouwtjes worden veel minder vaak nabij de grond gezien.

Ei-afzet

Rups

Cocon

Vlinder

Museum
Verspreiding
De grote weerschijnvlinder komt voor van Zuid-Engeland tot Zuidoost-Azië en het zuiden van Scandinavië tot de Pyreneeën, Noord-Italië en Noord-Griekenland.
Benaming
- Engelse naam Purple Emperor
- Duitse naam Grosser Schillerfalter
- Franse naam Le Grand Mars changeant
-
Oud Nederlandse naam
glanskapel
weerschijnvlinder
Meer over de naam
Toelichting Nederlandse naam
Toelichting wetenschappelijke naam
Apatura: apatura vormt een probleem voor de naamverklaarders; wellicht is het een van de vele cryptische namen die Fabricius aan vlinders gaf.iris: Iris was de boodschapper van de goden en de personificatie van de regenboog, een uitstekende naam vanwege de iriserende bovenkant van het mannetje.
Auteursnaam en jaartal
(Linnaeus, 1758)
Trends
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Herkenning
Voorvleugellengte: 31-40 mm. De bovenkant van de vleugels heeft bij het mannetje een blauwpaarse glans; het vrouwtje is bruin en mist deze glans. Op de bovenkant van de voorvleugel bevindt zich vlak bij de achterrand een onopvallende, donkere vlek.