Vliegtijd & gedrag
Eind mei-half september in één generatie; soms een partiële tweede generatie tot half oktober. Zowel mannetjes als vrouwtjes kunnen overdag rustend op boomstammen worden gevonden. De vlinders bezoeken na zonsondergang bloemen van planten zoals akkerdistel en kruiskruid. Ze komen goed en in redelijke aantallen op licht, vooral in dichte bossen.
- Snel naar
- Waarnemingen
- Levenscyclus
Verspreiding
Levenscyclus
Taxusspikkelspanner
Rups: juli-juni. De soort overwintert als jonge rups op de waardplant en verpopt zich in een cocon op de waardplant of in de strooisellaag.

Rups

Cocon

Vlinder
Verspreiding
Heel Europa en naar het oosten tot de Altaj, in het zuiden het Iberisch Schiereiland via de Balkanlanden, Klein-Azië, de Kaukasus en Noord-Iran tot Toerkmenistan. Noordelijk tot Zuid-Zweden. Uit Marokko is ssp. sublutearia Zerny, 1927) beschreven.
Benaming
- Engelse naam Willow Beauty
- Duitse naam Rauten-Rindenspanner
- Franse naam la Boarmie rhomboïdale
- Oud Nederlandse naam taxusmeter
-
Synoniemen
Cleora rhomboidaria
Boarmia rhomboidaria
Peribatodes gemmaria
Boarmia gemmaria
Cleora gemmaria
Meer over de naam
Toelichting Nederlandse naam
De spikkelspanners hebben een grijze tot grijsbruine grondkleur met veel golvende dwarslijnen en veelal besprenkeld met donkerder spikkels.Taxus is overgenomen van dhr. Ter Haar die in zijn boek 'Onze vlinders'(begin vorige eeuw) deze spanner taxismeter noemde. Meer over Nederlandse namen
Toelichting wetenschappelijke naam
Peribatodes: peri is rond, rondom en batodes is overwoekerd met doorns, wellicht wordt de habitat bedoeld.rhomboidaria: rhomboides is een gelijkzijdige viervlak, naar de donkere vlek op de dorsum van de voorvleugel, gevormd door het samenkomen van de mediane en de postmediane lijn.
Auteursnaam en jaartal
(Denis & Schiffermüller, 1775)
Trends
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd.De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben.Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld.De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar.Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Herkenning
Voorvleugellengte: 17-24 mm. Een sleutelkenmerk van deze vrij grote, meestal grijze spanner vormt de buitenste dwarslijn op de voorvleugel. Deze dunne lijn maakt vlak bij de voorrand een sterke knik, loopt op de binnenste vleugelhelft min of meer recht en vormt op iedere vleugelader een stip. Een ander opvallend kenmerk is de manier waarop de middelste en buitenste dwarslijn over de voorvleugel lopen; vanaf de voorrand beginnen ze eerst wijd uit elkaar, maar richting de binnenrand komen ze steeds meer naar elkaar toe doordat de buitenste lijn naar binnen buigt. Bij veel andere spikkelspanners lopen deze lijnen niet of veel minder naar elkaar toe. De grondkleur varieert van lichtbruin tot donkergrijs en de donkere tekening varieert sterk. Op de onderzijde van de achtervleugel is de buitenste dwarslijn, indien aanwezig, scherp gehoekt. Op de onderzijde van de voorvleugel bevindt zich een opvallende bleke vlek in de vleugelpunt. Exemplaren van de tweede generatie zijn kleiner. Het mannetje heeft geveerde antennen die spits toelopen; de kleine veertjes eindigen 2 mm voor het uiteinde.