Vliegtijd & gedrag
Half mei-half oktober. De grootste aantallen van deze trekvlinder zijn aanwezig in augustus en september. De vlinders vliegen ´s nachts en komen op licht. Ze bezoeken in de schemering en soms bij zonsopgang buisvormige bloemen zoals die van siertabak en kamperfoelie. Vooral witte bloemen die ´s avonds open gaan en sterk geuren zijn aantrekkelijk. Door de buitengewoon lange roltong zijn de vlinders ook in staat te foerageren op bloemen waarin de nectar heel diep ligt. Soms worden ze overdag rustend aangetroffen op boomstammen, palen of muren.
- Snel naar
- Waarnemingen
- Levenscyclus
Verspreiding
Levenscyclus
Windepijlstaart
Rups: half juni-begin oktober. Rupsen worden vaak aangetroffen op en langs fietspaden bij maïsvelden met haagwinde of langs dijken (op voornamelijk akkerwinde). De verpopping vindt plaats in de grond.

Ei-afzet

Rups

Cocon

Vlinder

Museum
Verspreiding
Het tropische deel van Afrika en nog iets daaronder. Naar het noorden standvlinder tot de lijn Gibraltar, Israël, Zuid-Iran. In wisselende aantallen als trekker in heel Europa tot aan de poolcirkel.
Benaming
- Engelse naam Convolvulus Hawk-moth
- Duitse naam Windenschwärmer
-
Franse naam
le Sphinx du liseron
le Sphinx à cornes de boeuf -
Synoniemen
Protoparce convolvuli
Herse convolvuli
Sphinx convolvuli
Meer over de naam
Toelichting Nederlandse naam
Windepijlstaart is een oude naam die ook al door Ter Haar in 'Onze Vlinders' wordt gebruikt. Pijlstaart verwijst naar het staartje of pijl op het laatste segment van de rups. De waardplanten van deze pijlstaart zijn windesoorten. Meer over Nederlandse namen
Toelichting wetenschappelijke naam
Agrius: Agrius is een van de reuzen die oorlog voerden tegen de goden, hij werd door de schikgodinnen gedood. Zie ook bij M. tiliae. Deze vlinders zijn reusachtig.convolvuli: Convolvulus arvensis is akkerwinde, de voornaamste voedselplant.
Auteursnaam en jaartal
(Linnaeus, 1758)
Trends
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd.De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben.Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld.De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar.Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Herkenning
Voorvleugellengte: 50-55 mm. Een grote pijlstaart met een muisgrijze grondkleur. Bij het vrouwtje domineert op de voorvleugel de streperige tekening; het meest opvallend daarbij zijn de twee overlangse zwarte lijnen in het iets donkerdere bruinachtig getinte, nauwelijks zichtbare middenveld. Het mannetje heeft meer een gemarmerde voorvleugel waarbinnen duidelijk een donkerder middenveld is te onderscheiden: vooral aan de voorrand van de vleugel, van waaruit twee schuine zwartachtige dwarsbanden tot halverwege de vleugel lopen. De binnenste daarvan lijkt via een knik over te gaan in een eveneens zwartachtige overlangse veeg tussen de twee overlangse zwarte lijnen, die naar de achterrand van de vleugel doorloopt. Bij het grotere vrouwtje ontbreekt deze zwartachtige tekening en zijn de antennen korter en dunner. In volledige rusthouding worden de vleugels in dakvorm stijf tegen het lichaam gehouden. Het achterlijf is roze met zwarte strepen.